SCHRIJVER

Alle verhalen

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 01 Mar 2018 Reactie: 0

Mijn ogen glijden telkens over hem heen, en weer van hem af. Als ruitenwissers. Niet om mijn beeld van hem te wissen, maar om te verversen en telkens nieuwe details te ontdekken. Ik ben onweerstaanbaar gefascineerd door zijn verschijning, maar ook bang voor oogcontact. Ik wil hem niet het idee geven dat ik hem zit te bekijken, omdat ik hem maar gek vind. Maar ik zit hem natuurlijk wel volledig te observeren. De lange man tegenover me, met het kind van zes, of zeven.

 

Het perron van Gouda is tochtig en de dag is druilerig. Het station is nagenoeg verlaten. Mijn aansluiting is op een vertrouwde manier beroerd. Kwart voor twaalf. Nog een kwartier wachten op de volgende trein. De man en het kind zitten tegenover mij in de afbladderende wachtruimte waar je ogen weinig vertier vinden. Hij heeft zijn arm om het kind geslagen en aait haar af en toe over haar haren.

 

Ik zwiep met mijn ogen van links naar rechts: Sluik haar tot op zijn schouders. En terug van rechts naar links: Een weke kin, gladgeschoren, maar toch al met die lichte stoppelwaas van een snelgroeiende baard. En weer zwiep ik naar rechts: Zwart gerande kunstzinnige bril. Een unisex mosgroene parka en een blauwe spijkerbroek. Gemakkelijke blauwe sneakers van Adidas. Eigenlijk is alles aan deze man seksloos en sekse loos.

 

‘Pap…?’ vraagt het kind. Ze heeft een rugzakje van Dora op haar schoot en houdt het met twee handen vast.
‘Ja…?’ zegt de man met zachte stem.
‘Een meisje bij mij in de klas zei dat als je precies op twaalf uur een gek gezicht trekt, dan blijft je gezicht altijd zo staan.’ Het kind beweert het met grote stelligheid.
‘Ja, dat is zo…’ knikt haar vader.
Ik glimlach. Die geruchten heb ik ook gehoord. En hoewel het nooit bewezen is, blijft het gerucht hardnekkig. Op klokslag twaalf uur lach ik altijd. Just in case…

 

Zwiep: Zijn ogen zijn overvloedig geaccentueerd met zwart oogpotlood. Zwiep: Om zijn nek hangt aan een leren veter een fragiel zachtroze hartje van rozenkwarts. Zwiep: Groene nagellak op zijn tien vingers. Donkerblauwe ronde oorbellen, waarschijnlijk van plastic. De sentimentele kant van het vrouwelijke benadrukt, maar niet de ervaring opgedaan met de subtiele verhoudingen. Een pastis van frobeliche kitsch.

 

‘Pap,’ begint het kind weer, ‘Dat meisje vertelde ook dat er bij ons op school een jongen is bij wie dat gebeurd is…’ Ze is bloedserieus. Niet bang. Ook niet bezorgd of verdrietig. Ze stelt een feit vast. Ik glimlach nu veel breder. Dit soort geruchten moet je blijven bevestigen. Just in case… Als volwassenen het magisch denken van kinderen kapot maken gaat er een wereld voor ze verloren en een toekomstig vrije denker voor onze maatschappij. Haar vader ziet mijn brede glimlach en schiet zelf in de lach.
‘Waarom lach je…’ vraagt het kind bozig aan haar vader.
‘Nergens om,’ probeert hij zijn ‘out of character’ te redden.
Maar ze vertrouwt het niet helemaal. Stuurs kijkt ze voor zich uit. In de veronderstelling dat ze niet serieus wordt genomen door haar vader. Hij slaat een arm om haar heen en zegt: ‘Gelukkig is het niet twaalf uur nu.’

 

Grote neusgaten. Als mijn ogen voor de zoveelste keer over hem heen zwiepen vallen zijn grote neusgaten me opeens op. De eerstvolgende paar steelse blikken die ik werp ontkomen niet aan de gravitatie die van zijn neusgaten uitgaat. Het zijn werkelijk grote neusgaten. Daar kunnen dingen in verdwijnen… De trein dendert het station in. Eén minuut voor twaalf. Mooi op tijd. Ik glimlach.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 01 Jun 2017 Reactie: 0

Ze zitten op de rand van een betonnen plantenbak op perron 12 van station Leiden. Ik zit in de stiltecoupé van de intercity naar Utrecht, maar we vertrekken pas over een kwartier. Het is onmogelijk om die twee op de rand van de plantenbak niet te zien: het station is verlaten, alle tussenliggende perrons zijn leeg. Zodra ik op de bank van de vierzitter neer plofte en uit het raam keek, zag ik hun direct zitten op perron 12. Alsof ik naar een privé voorstelling keek.

Twee twintigers op de rand van een betonnen plantenbak. Ze hebben een Indisch uiterlijk, of Pakistaans, of hindoestaans… dat maakt ook eigenlijk helemaal niet uit. Ze zitten te vozen. Ze zitten te liefkozen. Ze zitten ongegeneerd, alsof ze onbespied zijn, midden op een leeg perron een paringsdans te performen. En ik ben achter de aan de buitenkant met modderspetters besmeurde ramen van de intercity hun ongeziene publiek. De voorstelling begint.

De jongen duwt kussen op de mond van het meisje. En zij duwt zijn kussen terug. Net iets ruwer dan lief. Net iets ruiger dan gepassioneerd. Hun hoofden als slaginstrumenten. Om en om een kus op de mond van de ander. Kussen als kleine klapjes. Niet te verwarren met de ‘klapkus,’ dat is een verschrikkelijke gewoonte van tantes met overgewicht die je met veel misbaar een luidruchtige kus op je mond willen drukken. Vaak nogal natte klapkussen… De kussen die deze jongen en dit meisje uitwisselen zijn geen klapkussen, dit zijn ‘duwkussen.’

Ogenschijnlijk zonder aanleiding geeft het meisje de jongen opeens een echt klapje in zijn gezicht. Ze daagt hem uit. Nog een klapje. Hij geeft een klapje terug. Veel zachter dan de klap die zij hem uitdeelde. Als een echt meisje probeert ze hem met twee handen een hele serie spartelende klapjes op zijn hoofd te geven. Hij pakt heel beheerst haar twee polsen en bevriest de status quo. De stiltecoupé houdt haar adem in…

Het hoofd van het meisje maakt weer die duwkus beweging, maar dit keer duwt ze haar kus niet op zijn mond, ze spuugt. Geen rochel, ze is niet in het offensief, maar ze doneert liefdevol een klein beetje spuug aan hem. Het lijkt smerig, maar wat is er smerig aan het uitwisselen van spuug tussen geliefden? Het is een soort ‘luchtkus’ eigenlijk. De jongen duikt weg voor de luchtkus van het meisje. Hij pakt haar, omarmt haar, klemt haar, knuffelt haar en kust haar. Ze duwt kussen terug.

Plots staat het meisje op, loopt drie passen van hem weg. Haar hoge hakken maken haar houding soeverein en maken van haar billen een heerlijke kont. We kunnen het allemaal prima zien vanuit de stiltecoupé, dus we kijken. Het is niet anders… Hij loopt achter haar aan. Hij kan niet anders. Ze draait zich om. Ze vallen in elkaars armen. Ze omarmen. Kussen. Teder nu. Al snel gulziger. Geiler. Hij streelt haar heerlijke kont. Schuift haar blouse iets omhoog en zoekt met graaiende vingers naar haar borst. Ze laat hem toe…

Traag komt de intercity in beweging. Binnen 10 seconden is perron 12 met de performance van een paringsdans uitgevoerd door een jongen en een meisje uit het zicht verdwenen. Om me heen hoor ik mijn mede treinreizigers door de stilte van de stiltecoupé heen zuchten. De aan de buitenkant met modderspetters besmeurde ramen van de intercity zijn aan de binnenkant wazig van de condens… Onze hoofdconducteur kraakt door de intercom: ‘Goedemiddag, u bevindt zich in de intercity naar Utrecht. We zijn op tijd vertrokken…’ We zijn op tijd vertrokken. Daar denken wij vandaag heel anders over…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 11 May 2017 Reactie: 0

‘Kijk dan, mam!’ klinkt het enthousiast.

 

Over het Scheveningse strand loopt een bonte optocht traag langs de vloedlijn, van noord naar zuid, keert bij de havenhoofden om en kuiert terug richting de pier. Dagjesmensen uit de provincie. Exotische expats uit Den Haag. Gezinnen met gillende kinderen in kleurige laarzen. Dit paasweekend is de start van het nieuwe strandseizoen. Vandaag nog geen handdoekje naast handdoekje. Er staat een flinke bries. Vandaag waait Nederland de winterdepressie weg.

 

Op zee wordt de horizon bijna aan het oog onttrokken door een wirwar van matrasvormige vliegers van kou trotserende kitesurfers. De een na de ander wordt door de wind uit het water getrokken om meters verder weer in zee te plonsen. Een veelkleurige en vrolijk anarchistisch schouwspel, dat door haar dynamiek en onvoorspelbaarheid geen moment verveeld. Dezelfde aantrekkingskracht die de flakkerende vlammen van een kampvuur hebben of de golven die hier aan mijn voeten in de branding stukslaan op het strand. Je kan er uren naar kijken.

 

‘Kijk dan, mam!’ De stem klinkt niet ver achter mij.

Ik loop inmiddels met de haven in mijn rug terug richting de pier. De wind waait mijn haren voor mijn ogen en de woorden langs mijn oren.

‘Kijk dan!’

‘Waar lieverd?’

‘Daar! De sprongen die ze maken. Wel twaalf meter hoog!’

Het enthousiasme waarmee de tekst wordt uitgesproken past niet helemaal bij het timbre van de stem; dit is geen kinderstem.

 

Een zweem rook van een sigaar strijkt langs mijn neus. Sigarenrook. Ik wil me niet omdraaien om te zien welk groot kind met mannenstem sigaren rookt en zo enthousiast kan zijn over kitesurfers. Ik hoef me ook niet om te draaien, mijn pas vertragen is genoeg. Moeder en zoon wandelen mij rechts voorbij.

 

Ik werp een blik opzij. De moeder is een kleine vrouw met grijs haar. De man is inderdaad van middelbare leeftijd. En hij heeft een flinke corona tussen zijn vingers waar hij lustig aan lurkt. De man is fors, twee koppen groter dan zijn moeder, maar hij heeft een kinderlijke uitdrukking in zijn gezicht; alsof hij de wereld voor het eerst ontdekt. De belegen connotatie die aan de sigaar in zijn mond kleeft, detoneert vervreemdend met zijn naïeve open blik en enthousiaste stem.

 

‘Dat wil ik ook kunnen,’ verzucht de man.

‘Nou, als jij zo’n sprong kan maken, lieverd, dan maak ik een foto hoor…!’ belooft zijn moeder.

Moeder en zoon kuieren verder langs de vloedlijn richting de pier. Ik zie de zoon nog verschillende keren druk gesticuleren en wijzen naar de kitesurfers. De arm van zijn moeder gaat een paar keer over zijn rug, haakt daarna in de arm van haar zoon en trekt hem dan dicht tegen zich aan.

 

Moeder en zoon lossen op in de bonte optocht langs de vloedlijn, zoals de sigarenrook vervlogen is in de voorjaarsbries die de kitesurfers zulke hoge sprongen laat maken. Een man met een hondenriem in zijn hand veegt met de punt van zijn schoen terloops een niet afdoend laagje zand over de door zijn trouwe viervoeter sluiks op het strand achter gelaten behoefte; net niet genoeg om de kleine verrassing te verbergen voor spelende kinderen. Een cadeau voor ergens later tijdens het komende strandseizoen.

 

Het voorjaar is begonnen.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 03 Nov 2016 Reactie: 0

champagnegalaWe zijn in blijde verwachting. De première was geweldig. De show spectaculair. Geen van de acteurs is uit het kostuum gevallen. De muziek van Elton John ontroerde toch weer… En nu wachten we af. Met ons glas in de aanslag. De ambiance is poep chic. De hapjes haute cuisine. De dress code ‘black tie’: Heren hebben een glanzende smoking aan en de dames dragen cocktail japonnen van dunne stof met een open ruggetje. We wachten op de cast & crew; ze komen nu elk moment van die trap af.

 

‘Champagne!’ In mijn oortje hoor ik de ironische commentaren van Gert Jan Dröge. Zijn geest waart als het spook van de opera nog rond in het circustheater van Scheveningen.

 

Voor aanvang nog even schuifelen over de rode loper, in de rij voor genodigden: Ingang ‘Nala’. Ingang ‘Simba’ is vlak naast Nala en voor de nodige genodigden – de gasten die er bij moeten zijn – die rij is een stuk korter. Aan weerszijde van de rode loper dromt het volk samen om zich te vergapen aan ons opgedofte bofferds die naar binnen flaneren. De nouveaux riche van Nederland. En de mazzelende krabbelaars die via via een kaartje hebben gekregen voor dit gala. Mensen in een gehuurde smoking die selfies maken op de rode loper…

 

De cast & crew zijn fashionably late. Drie dames met een open ruggetje worden wat ongeduldig. ‘Het wankelen op hun pumps en het rondkijken alsof ze op de bus staan te wachten verraden dat deze dames mazzelende krabbelaars zijn via het via via circuit,’ leer ik via mijn oortje. Zelf oefen ik heel onopvallend mijn pose. Linkerhand nonchalant in broekzak. Glas champagne casual op heuphoogte. Ironische grijns op mijn gezicht waarmee ik nog alle kanten op kan.

 

Hoe anders geeft de geblondeerde madonna in haar lange beige japon een acte de présents. Met een decolleté tot vlak boven haar navel is het mij een raadsel hoe haar borsten op hun plaats blijven zitten, terwijl ik van haar toch ruim zicht krijg op haar halve manen en ik ook uitgebreid de tijd neem om dit kunstwerk te bekijken. De geblondeerde madonna beweegt zich echter gracieus, zelfverzekerd en doelgericht, met een bewuste vertraging in haar bewegingen; ze is niet eager, ze is al lang thuis en dat weet ze.

 

‘En, hallo! Daar zìjn we weer!’ roept Gert Jan in mijn oortje. Ik kijk om me heen en zie: Jan des Bouvrie! In levende lijve en hoogst eigen persoon. Het adagium ‘alles wit’ geldt inmiddels ook voor zijn haarkleur. Hij loopt wat voorovergebogen. Jan is een beetje die oude seniele oom geworden die je niet uitnodigt voor je feestje, hij komt gewoon en je kan hem niet weigeren. Vroeger ingang Simba, nu ingang Nala, of eigenlijk de noodingang. Zijn decorum is echter nog in takt. Schrijf Jan niet af. ‘En om eerlijk te zijn mis je de man toch ook als hij er niet bij is: Een gala is pas een gala als Jan er is geweest…’ becommentarieert Dröge dubbelzinnig, ‘Champagne!’

 

Nog steeds geen zicht op een aanstaande trapscène… Iemand heeft inmiddels pizza besteld. Het personeel loopt rond met opengeklapte dozen van Domino’s. In gedachte stel ik me de scène voor waarin de Marokkaanse bezorgers met integraalhelmen op zelf de pizzapunten zouden ronddelen. Volgens mijn oortje is dat mogelijk een racistische gedachte. Mijn aandacht wordt echter getrokken door twee kirrende actrices, die ik herken van televisie. Ze wijzen naar de puntzakken patat die worden binnengedragen

 

Het kan nu niet lang meer duren… Ome Albert zelf heeft nog snel een rendez vous met ex Onno. Ex Onno kwam aanlopen, met een snelheid alsof hij ome Albert straal voorbij zou lopen, tot hij op het laatste moment, op gelijke hoogte van zijn voormalig ego gekomen, plotsklaps een hoek van 90 graden maakte en voor zijn neus stilstond. Geneusd werd er vervolgens niet. Wel gekeken. Lippen bewogen wel, maar zeiden: ‘Hoi’ en ‘Hai’. En daar stond ex Onno… ‘Champagne!’ merkte Dröge op.

 

Net voordat onze spanningsboog knapte onder het geweld van drank en een vette bek staat de stoet bovenaan de trap, om trede voor trede naar ons af te dalen. ‘Het was me het feestje wel…’ verzucht mijn oortje. Gaat het weer een beetje, meneer Dröge? ‘…’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Oct 2016 Reactie: 0

aardbeiparticipatieIemand die aardbeien verkoopt heeft natuurlijk sowieso een gunfactor. Iemand die in september nog aardbeien verkoopt is helemaal een held. Maar iemand die bij pannenkoekenrestaurant Rhijnauwen op een tuinstoel zit, onder een parasol, met twee kratjes aardbeienbakjes, iemand in een groene stofjas, met kort grijswit haar, een zwart gerande bril en een spastische trek in zijn lijf, zo iemand wil je knuffelen.

 

Het is een typische Hollandse nazomerdag in september. De eiken van Amelisweerd zijn schoorvoetend begonnen met verkleuren. Het bos is vol dagjesmensen. De zon doet haar best, het is nog dik twintig graden Celsius. We zijn naar De Veldkeuken gereden, maar dat terras zat vol. Nu strijken we neer op het overvolle terras van het pannenkoekenrestaurant.

 

Tegenover me verkoopt de oude man in groene stofjas een bakje aardbeien. Een vrouw in knickerbocker wacht geduldig op haar bestelling. Ze heeft in haar linkerhand een bankbiljet en houdt haar rechterhand alvast half open om het bakje aardbeien in ontvangst te nemen.

 

Alsof al zijn gewrichten zijn vastgezet knipmest de man vanuit zijn onderrug recht naar het blauwe krat om een bakje te pakken. Vervolgens vist hij met een zelfde stijve buiging uit een ander kratje een bruin papieren zakje. Bakje aardbeien in zijn linker hand, papieren zakje in zijn rechter. Het is alsof de man in groene stofjas een clownsshow weggeeft: Hoe krijg ik dit bakje aardbeien in het zakje, terwijl mijn ellenbogen niet kunnen buigen? Met rechts wappert hij de papieren zak open. Met links maakt hij schijnbewegingen; het lijkt alsof hij bij gebrek aan buigmogelijkheden in zijn armen de aardbeien met bakje en al in de papieren zak wil gooien. De vrouw in knickerbocker steekt bezorgd haar handen meer naar voren, in een halfslachtige poging de aardbeien op te vangen, mocht de man misgooien. In één, twee, drie, huppakee, zo snel dat niemand echt heeft kunnen zien hoe de man de truc volbracht is het bakje aardbeien opeens verdwenen in de papieren zak.

 

Ik voel hoe de lucht uit mijn lijf ontsnapt en hoe mijn lichaam ontspant. De vrouw in knickerbocker neemt iets te snel de aardbeien van de man in stofjas over. Ze geeft hem haar biljet van 5 euro. De man neemt het biljet met rechts over, stopt het weg in de rechterzak van zijn stofjas en graait met links in de linker zak. Hij vist een kleine schat aan muntjes op. Wankelend alsof hij beneveld is bij het zien van zijn vermogen kijkt de man naar de metalen rijkdom in zijn hand. De duim van zijn rechterhand glijdt repetitief langs de vier andere vingers van die hand, alsof hij constant zijn vingertoppen voelt. Je vingers er bij af likken ziet er ook zo uit, maar hij doet dat met een duim in plaats van zijn tong. Onverwacht schiet zijn rechterhand naar de kleine schat zoals een reiger met zijn snavel naar een visje prikt. De vrouw in knickerbocker neemt haar wisselgeld in ontvangst.

 

Met tien passen sta ik zelf onder de parasol. De man kijkt me vragen aan. Zijn lip trekt in één hoek licht omhoog, waardoor hij een chronisch ‘what the fuck’ gezicht trekt. Ook zijn handen staan licht krampachtig naar binnen. Heel zijn lijf lijkt kromgetrokken van spanningen.
‘Een bakje aardbeien graag,’ bestel ik.
Een stijve buiging richting het laatste bakje aardbeien volgt.
‘Teelt u de aardbeien zelf?’
‘Ja! Biologisch. Ze zijn biologisch.’
Ja, dat zijn aardbeien sowieso, denk ik. Maar deze aardbeien zien er wel heel glanzend uit… Niet zo groezelig als de aardbeien van mijn balkon. Of heeft deze man in stofjas groene vingers?

 

Tien minuten later steekt een kleine wagentje achteruit het pad op. De man heeft zijn waar verkocht en gaat op huis aan. Waar zou hij nu naar toe rijden? En wie heeft hem hier heen gestuurd? Ik verdring die gedachten, dat hij eigenlijk voor een beschermde werkplaats werkt. De bullshit van de bevoogdende participatiemaatschappij, bedacht door hokjesdenkende bureaucraten die nog nooit aardbeien bij iemand als deze man hebben gekocht. Ik koester de charme van het tafereel dat ik zojuist heb gezien: Een oude spastische man in stofjas die aan de lopende band aardbeien verkoopt. Ik grinnik als zijn wagen brommend wegscheurt. Met 45 kilometer per uur.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 29 Sep 2016 Reactie: 0

roadtripZacht deint het dorstige landschap van geel stro voor me uit. Eindeloze golven met plantrestanten van wat in de afgelopen maanden onder de zuidelijke zon heeft liggen blakeren en rijpen. Roodbruine eikenkruinen kuiven de toppen van deze droge zee. De herfst schildert de wereld al vroeg in haar bedrieglijk warme tinten dit jaar.

 

Een truckchauffeur gooit zijn zestien meter consumenten meuk naar links om op de tweebaansweg tergend langzaam een container vol weekmakers uit China in te halen. Ik rem af, schakel terug naar vier, klaar om de combinatie voorbij te schieten zodra de zestienmeter consumenten meuk weer naar rechts gaat.

 

‘Speedway at Nazareth,’ Track 10 van de cd Sailing to Philladelphia start in. Ik draai de volume knop nog iets harder. Het eindeloos voort pompen van de beat: nunka nunka tsjakka tsjakka nunka nunka tsjakka tsjakka nunka nunka tsjakka tsjakka… en de gitaarrifjes van Mark Knopfler die hypnotiserend om de beat heen blijven zeilen, nooit oplossend in een slotakkoord, maar altijd een einde als opmaat. Het mooiste deel van de track is het uitlopen dat maar door gaat. Tijdloze variaties op het thema.

 

Ik kijk naar de bijrijders stoel. Er zit niemand, maar leeg is de stoel niet. Droge bierworstjes. Half stokbrood. Hele lekkere camembert. Een blik ananas. Yoghurt drink. Netje sinaasappels. Flesje cola. Bus Pringles. Een wegenkaart van Frankrijk. Dit is een roadtrip naar Fabre Vieux, Cahors, Zuid Frankrijk.

 

De zestienmeter consumenten meuk knalt terug naar rechts. Ik geef gas, laat los, trap de koppeling in, trek mijn pook naar vijf, laat de koppeling terug komen en geef opnieuw gas. De truck spuit naar achter. De weg duikt naar beneden. Mijn rechterhand schiet op fysiek geheugen naar het vakje onder de pook. We dalen meer dan 7%. Mijn oren klapperden eerst nog, maar suizen nu net zo hard als we dalen. Uit het vakje graai ik drie dropjes. Ik kauw, slik, kauw en slik mijn trommelvliezen terug in hun neutrale stand.

 

Het is begonnen met regenen. Geen zomers buitje, maar een fikse herfstbui klettert tegen mijn voorruit. Het dorstig deinende landschap met hun kuiven van roodbruine eiken verdwijnen achter het regengordijn. De ruitenwissers dansen eentonig hun volksdansje. Er zijn nog enkele auto’s op de weg. Soepel stuur ik de wagen van rechts naar links en terug naar rechts. Het is een spel om de snelheid constant te houden, om de weg op te eisen, de linkerbaan klevers rechts te wijzen.

 

Mijn achteruitkijkspiegel kleurt flakkerend politieblauw. Ik knal de wagen naar rechts. Drie zwarte en geblindeerde SUV’s van Renault stuiven me links voorbij. Alsof ze aan elkaar geklonken zijn zo strak rijden ze op elkaar. Eén of andere hotemetoot. Ik stuur naar links, achter ze aan. Vijf seconden heb ik de presidentiele illusie dat ik een escorte heb van drie zwaailichten, maar al snel is het flakkerende blauw opgelost in de regenschaduw.

 

Een witte lichtflits schiet uit de rechterberm. Hoe hard rij ik eigenlijk? 125. En hoe hard mag je hier… 130… 110 als het regent. Juist… Binnen twee weken op de mat.

 

Peage. Terwijl ik afrem laat ik routineus het raampje alvast zakken. Voor de slagboom komt de auto tot stilstand. Met links pak ik de ticket uit de automaat, terwijl ik tegelijk met rechts naar één schakel. De slagboom schiet omhoog. Gas, schakelen, raampje omhoog, schakelen, ticket in het vakje, schakelen, rijbaan kiezen. Ik heb geen creditcard en slechts €15,- cash bij me… dat wordt interessant straks. Cahors, nog vijfhonderd kilometer te gaan. Nunka nunka tsjakka tsjakka nunka nunka tsjakka tsjakka, Mark Knopfler op repeat.

 

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 29 Oct 2015 Reactie: 0

Grote broer‘Hey! Ouwe reus!’ Ik spreid mijn armen en loop mijn neef tegemoet. Hij staat met zijn vader te wachten in de deuropening. Zijn kleine lijf tot zijn nek verstopt in een rood-wit gestreepte trappelzak, een knuffel in zijn hand en de middagslaap hangt nog een beetje tussen zijn warrige blonde lokken. Tweeëneenhalf jaar oud en al één turf hoog.
‘Ik heb een baby…’ zegt de ouwe reus meteen.
‘Echt waar?!’ speel ik verbazing, ‘Wat leuk! Waar heb je die verstopt? Hier?’ Ik kietel hem op zijn buik.
‘Nee…’ zegt hij verlegen, ‘Daar…’ Hij wijst naar de woonkamer.
‘Zullen we daar dan even gaan kijken?’
‘Ja…’

 

Voordat ik bij een wieg in de buurt kan komen word ik door mijn neef naar de speelhoek gelokt: ‘Jorrit, nieuwe vrachtauto zien?’
De rules of engagement die Jorrit vooraf met de vader van mijn neef heeft afgesproken waren helder: Alsjeblieft ook aandacht voor de reus van één turf hoog… Jorrit had dat zelf ook al verzonnen, een rekensom die niet heel ingewikkeld was… In de speelhoek staan zijn nieuwe aanwinsten. Een vrachtauto, een puzzel, een eigen babypop en nog zoveel ander nieuw speelgoed. De prentenboeken over peuters die een broertje of zusje krijgen liggen verlaten in een hoek.

 

Dan meer eerst de traditionele beschuit met muisjes. Roze muisjes. Een hoopje trappelzak ligt als vodden op de vloer. De trappelzak beweegt niet. Een kruin van blonde lokken verraadt nog net waar mijn neef zijn gezicht onder de bank heeft verstopt.
‘Kom je ook op de bank zitten? Dan krijg je ook nog een paar muisjes…’ probeert zijn vader begripvol.
De reus van één turf hoog hijst zich in zichtbaar gevecht met de zwaartekracht van de grond. Een mini fronsje tussen zijn wenkbrauwen. Het begin van een traan in zijn ooghoek. Een zweem van melancholie ligt over zijn gezicht. De wereld is anders en zal nooit meer hetzelfde zijn. Vanaf nu is zijn jonge leven gedeeld met een zusje.

 

Als zijn moeder in de andere kamer de baby gaat voeden, is de ouwe reus weer koning in zijn rijk alleen. In seconden heeft hij een baldadig spel bedacht waarbij we bij elkaar de neus tussen duim en wijsvinger inpikken en daarna opeten, terug kotsen en bij de ander op de verkeerde plek terug plakken. Het is hilarisch en wordt steeds wilder. Zijn vader en ik wisselen een blik: Moeder en baby beide gezond, vader blij met vijf weken vrij, grote broer maakt het naar omstandigheden redelijk…

 

Mijn nieuwe nichtje ligt tegen mijn borst. Haar handje klauwt om de rand van mijn button-down shirt, rossige borstharen kriebelen tegen haar roze wang. Onder mijn handen voel ik haar ademhaling zachtjes op en neer gaan. Eén voor één ontspannen mijn spieren. Mijn neef komt naast me staan. Zachtjes gaat zijn handje over het hoofdje van zijn zusje.
‘Ze slaapt…’ zeg ik fluisterend.
‘Ja…’ fluistert de reus van één turf terug.
Ik aai hem over zijn bol met blonde lokken. Zijn blik monstert het mensje in mijn handen dat zoveel kleiner en kwetsbaarder is dan de ouwe reus zelf.
‘Hoe heet je zusje?’ vraag ik aan hem. Hij kijkt me met zijn grote blauwe ogen aan.
‘Hoe heet de baby?’ probeer ik.
Er glijdt een glimlach over zijn gezicht: ‘Rose…’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 01 Oct 2015 Reactie: 0

gluten‘Als ik op die bank ga liggen zullen ze ook wel wat vinden…’ zei ze tegen hem.
Ze was een ronduit dunne vrouw met blond sluik haar. Ze had een lange grijze japon aan van stretchstof die nauw om haar lichaam sloot. Een hippe retro Ray Ban zonnebril op haar neus. Ze zaten samen te bladeren in de kaart.
‘Mag ik een bagel met tonijnsalade,’ bestelde hij.
‘Doe mij die ook maar,’ zei zij, en ze gooide de kaart op het tafeltje.
‘En… is de bagel glutenvrij?’ vroeg hij.
Hij was een bonkige jongen: iets gezet, met een robuust polshorloge om zijn arm. Zijn spijkerbroek zat voor verfvlekken.

 

‘Het zou best kunnen zijn…’ peinsde hij hardop, ‘je hebt al je hele leven last van moeheid…’
‘Ik was er al bang voor,’ verzuchte ze, ‘nou is er ineens ook iets met mij…’
‘Dat Marjolijn het heeft, wil niet zeggen dat jij het ook hebt,’ reageerde hij.
‘Maar dat kind heeft het toch al, door jouw DNA… Dikke kans dat jij het dan ook hebt en ik dan ook…’
Hij zweeg.

 

‘Voor Marjolijn is het wel fijn,’ mompelde hij, ‘…dat ze nu eindelijk iets gevonden hebben…’ verduidelijkte hij zijn opmerking.
‘Ik ga me niet laten testen!’ Grauwde ze terug.
‘Dat Marjolijn het heeft, wil niet…’
‘Je zal zien dat ik het ook heb… Godver…’ Ze vouwde haar beide armen defensief over haar buik.
De bestelde lunch werd op hun tafel gezet. Met zijn ruwe handen viel de jongen direct aan op de bagel. Het meisje pulkte wat aan de tonijnsalade.
‘Ze heeft een hele lijst meegekregen,’ zei hij met volle mond, ‘Allemaal dingen die ze niet meer mag eten.’
‘Dus nu zou je in ene keer glutenvrij moeten gaan eten..?!’ riep ze uit. ‘Zit je daar mooi de rest van je leven aan vast… Bedankt hè!’
‘Wat? Dat kan je niet maken!’ protesteerde hij.
Ze zweeg en staarde in de verte.

 

Hij zweeg nog harder, keek op zijn robuuste horloge en frunnikte wat op zijn telefoon.
‘Hey! …Ja… Hangt die ponton nog in de kraan…? …Ken je ff die sluizen open zetten, dan ken die alvast een beetje luchten… Yo! Bedankt, tot morgen…’ De jongen gooide zijn telefoon voor zich op tafel.

 

‘Marjolijn zit er ook haar hele leven aan vast, maar het is toch fijn dat ze nu…’ probeerde hij nogmaals tegen haar.
‘Het gaat nou ff niet om dat kind van je, het gaat nou om mij!’ viel ze snibbig uit.
Hij hield verder zijn mond.
Het was stil.
Het bleef stil.
De tijd verstreek.
Glutenvrij.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 18 Aug 2015 Reactie: 0

WijnproeversHaar rug is krom. Krommer dan een kram. Het is geen bochel, hoewel in deze streek de bochel nog algemeen voorkomt. Haar rug is gewoon krom. Nou ja, gewoon krom… bijna karikaturaal krom. Ook een streekkenmerk… Zoals de heks in sprookjes van Disney er uit ziet. Hoe komen de mensen hier zo krom? Worden ze speciaal zo gemaakt? Voor de folklore? Om een echte Franse ambiance te creëren? Of zit er iets in het water? Of in de wijn…?

 

Met kleine afgemeten passen schuifelt de kromme vrouw voor me uit. In haar hand heeft ze een ouderwetse ijzeren sleutel van reuzenproporties. De eeuwenoude eikenhouten deur oogt massief. Het smeedijzeren hang- en sluitwerk is solide. Achter dit hang- en sluitwerk bevindt zich de kelder, de wijnkelder van Domaine de La Garde. Hier kom je zonder sleutel niet binnen.

 

Met kleine afgemeten passen schuifel ik achter de kromme vrouw voor me aan. Het is koel onder deze gewelven. De lucht is vochtig. Bedompt. Even heb ik de sensatie dat de lucht die ik inadem door een Franse boer is uitgeademd, honderden jaren geleden. Die atmosfeer hangt in deze wijnkelder. En toch is het hier een verademing ten opzichte van de droge hete buitenlucht.

 

Tussen de rijen wijnvaten schenkt de kromme vrouw me een glas wijn in. Vingers om het glas, om de wijn met mijn hand iets op te warmen, versneld te chambreren. In mijn hand wals ik de wijn in het glas vervolgens rustig in het rond. De wijn huilt tegen het glas. Na het rijpen in houten vaten moet het toch nog jonge rode nat nu diep ademhalen. Zoals een baby na de bevallig even de longen schoon moet huilen. De zuurstof reageert met de koolstofketenen in de wijn en activeert zo de nog jonge aroma’s. Ik steek mijn neus diep in het glas en snuif luidruchtig het bouquet op. Heerlijk!

 

‘Coteaux du Quercy. Le vin, Coteaux du Quercy, un cépage…’ zegt de kromme vrouw trots. In steenkolen Frans; zodat ik haar kan verstaan.
Ik knik, tuit mijn lippen en beweeg met een theatraal gebaar mijn hand met het glas naar mijn mond. Ik tuit nogmaals mijn lippen, ditmaal om de rand van het glas, en slurp. Een klein slokje wijn vloeit op het puntje van mijn tong. De tannine verspreidt zich door mijn mond. De vorm van het glas bepaalt de plaats waar de wijn het eerst op de tong valt en welke smaakpapillen het eerst geprikkeld worden.

 

De Coteaux du Quercy is een cépage van, 60% cabernet franc en verder merlot, côt (malbec), tannat en gamay. Ik fluit achterwaarts, door met getuite lippen de lucht naar binnen te zuigen, op die wijze klotst de wijn door mijn mond langs alle smaakpapillen. Het lichte rode fruit van de merlot voor in de mond, de iets zwaardere houttonen van de cabernet franc op de zijkant van mijn tong en de stevige afdronk van de malbec achter in mijn keel. Lekker wijntje!

 

Met kleine afgemeten passen schuifelt de vrouw de wijnkelder uit. In beide handen torst ze een kistje Coteaux du Quercy. Ze loopt er krom van…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 30 Jul 2015 Reactie: 0

Bloemenmeisjes (deel 2)Ze gingen voor me zitten, op het trappetje van het balkon naar het bovendeel van de coupe van de intercity dubbeldekker: Twee neo hippies. Het was druk voor een zaterdagochtend. Alle plaatsen in de coupe waren bezet, het balkon stond zelfs vol. De trap was onze ‘last resort’. Ik was op weg naar de volkstuin van mijn broer. We gingen aardbeien planten. De trein kwam – begeleid met elektrisch gezoem – langzaam in beweging.

 

Vier treden voor mij zette de neo hippies hun gesprek van eerder voort. Over plastic tasjes bij de Hennes&Mauritz. Stom vonden ze dat. Al dat plastic. Ik legde mijn boek even apart, het nieuwe boek van Joris Luyendijk, over de bankencrisis. De twee meiden voor mij vonden de plastic tasjes een overbodige zelfs criminele luxe, het was immers zo gemakkelijk om zelf een tas mee te nemen.

 

Eén van de neo hippies had een bakje Griekse yoghurt. Terwijl ze fulmineerde over de verspilling en vervuiling door de plastic tasjes van H&M, opende ze routineus de verpakking van haar bakje yoghurt. De cruesli voor in de yoghurt zat nog in een apart bakje. Ze droeg een vormloos jurkje van grof katoen met een vaal gesleten spijkerjasje er over heen. Een iconische bloem in heur haar. Geen echte…

 

Een oudere vrouw met kort praktisch haar en bruingebrand van veel vrije tijd bekeek aandachtig het tafereel voor mij op de trap, vanaf de tegenoverliggende zijde.
‘Zit er wel een lepeltje bij?’ wilde ze weten. Ze had haar duimen gehaakt in de riemlussen van haar kniebroek. En ze had een sportieve zeiljas aan. Het zou mij niets verbazen als haar man precies dezelfde zeiljas had.
‘Ja hoor,’ zei de neo hippie zonnig en ze frutselde een wegwerplepeltje uit het cellofaan.
‘Oh, gelukkig!’ verzuchtte de oudere vrouw met kniebroek opgelucht, ‘Ik was al helemaal gefascineerd aan het kijken: Hoe gaat ze dat nou doen…!’
‘Aan alles is gedacht hoor,’ lachte de neo hippie met de nep bloem zonnig, ‘het is een meeneem pakket van de AH to Go.’
Dat verklaarde alles.

 

Haar vriendin schommelde met de trein mee van links naar rechts. Ze had rood en paars geverfde haren en om haar nek een regenboogkleurig haakwerkje geslagen. Op het ritme van de deining die de trein veroorzaakte mengde het schuim op haar koffie met de koffie zelf. Ze hielp nog een beetje door de plastic beker in haar hand zachtjes te schudden en te draaien. Koffie to Go, ook van de Albert Heijn.

 

De trein denderde voort richting Amsterdam. Naar de volkstuin van mijn broer. Aardbeien. Lekker. Ik pakte mijn boek van Joris Luyendijk weer op en las dat de wereld kapot gaat aan a-moraliteit en perverse prikkels.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 09 Jul 2015 Reactie: 0

HittegolfDe bloembakken aan de lantaarnpalen druppelen nog na van de watergevers. Twee werkmannen van de gemeente gaan met een tankauto alle geraniumbakken in de straat af. De druppelende bloembakken zijn een welkome en vrolijke douche voor de Utrechter die zijn fiets tegen de lantaarnpaal had gestald.

 

De weer app van mijn telefoon zegt me dat het nog steeds 36 graden is. Alweer een tropische dag. Ik heb verkoeling gezocht onder een parasol, me voor de derde keer ingesmeerd met factor 50 en ik bestel aan de lopende band drankjes met ijs er in. Vooral de koude jus d’ oranges is heerlijk. De andere bezoekers van dit terras denken er net zo over. Loom hangt iedereen in de rieten kuipstoeltjes te puffen, bezwangerd door de warmte.

 

Ik overweeg om zelf onder die bloemenbakdouche te gaan staan. De gedachten brengt me even de illusie van verkoeling, maar de moeite van het opstaan is me te veel. Ik puf een nieuwe warmte wee weg.

 

Een vuilniswagen rijdt voor. Een jongen stapt van de wagen om de vuilniszakken in het hijs-kiepmechanisme te smijten. Zijn werkmanspak ziet er dik en warm uit, maar met zijn zonnebril, cap en gouden ketting om zijn nek heeft hij meer weg van een rapper of hiphopper dan van een vuilnisman. Ik zie kleine zweetdruppeltjes parelen op zijn gezicht.

 

De vuilniszak scheurt. Sinaasappelschillen rollen over straat.
‘Godverdomme!’ vloekt de hiphop vuilnisman. Hij schopt tegen de oranje schillen en kankert tegen alles en de rommel op straat in het bijzonder.

 

Uit de cabine komt zijn collega op het gescheld af. Een gezellig gezette kerel met grijs haar die wel voldoet aan mijn beeld van een stereotype vuilnisman. Hij zit waarschijnlijk vlak voor zijn pensioen. Kordaat pakt de grijze man een bezem en een schep. Zonder mokken begint hij met het opruimen van de schillen.

 

‘De zak was veel te zwaar!’ tiert de hiphopper.
‘Het is de zon,’ probeert de grijze chauffeur van de vuilniswagen hem uit te leggen.
‘Als ik zeg dat die zak te zwaar is, dan is die zak te zwaar!’
‘De hele dag heeft de zon op die zakken gestaan,’ oppert de grijze chauffeur opnieuw, ‘zelfs die grote plastic containers kunnen dan scheuren,’ beweert hij.
‘Ik zeg je toch dat die zak te zwaar was!’ snauwt de hiphopper. Zijn gouden ketting danst woest rond zijn nek.
‘Ik heb dit vaker meegem…’
‘Te zwááháár!’ schreeuwt de hiphopper nu uit. Hij gelooft alleen nog zijn eigen verhaaltjes.

 

Een lid van de terrasbediening verschijnt op het toneel. Hij heeft twee mee neem bekers ice thee meegenomen. En een stoffer en blik.
‘Sorry…’ prevelt de jongen schuldbewust. Met de stoffer en blik schraapt hij de laatste sinaasappelschillen bij elkaar.
‘Geeft niet..,’ grauwt de hiphopper.

 

De hiphopper stapt met een kwaaie kop in de vuilniswagen. De grijze chauffeur kruipt achter het stuur. Ze moeten nog zeker twee uur samen vuilniszakken ophalen. Terwijl de zon schijnt. Het is nog steeds warm, warmer zelfs. De weer app geeft aan dat het nu 37 graden is! De geraniumbakken douche is al weer opgedroogd. Vanuit mijn middenrif voel ik een nieuwe warmte wee opkomen. Ik bestel preventief nog een nieuwe jus d’ oranges, met extra ijs.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 Jun 2015 Reactie: 0

Dementering‘Noem eens een merknaam van een geiser, dames!’
De activiteitenbegeleidster heeft een wit doosje voor zich op tafel staan. Eén voor één tovert ze kaartjes uit dat doosje. Er staat één woord op het kaartje: Een merk. Uit vervlogen tijden. Tijden waarin de vijf dames op leeftijd nog jonge meiden waren en kwiek van geest.

 

‘Had u thuis een Fasto? Of een Juncker?’ vraagt de activiteitenbegeleidster.
‘Ja!’ antwoordt een van de dames.
‘Een Fasto, of een Juncker?’
‘Jaha…’ zegt de dame, ze klinkt overtuigd.
‘U had waarschijnlijk een Fasto. Dat waren de eerste geisers in Nederland,’ meent de activiteitenbegeleidster.
De dame op leeftijd zwijgt.

 

Het kaartje van de geiser wordt terug in het witte doosje gestopt. De activiteitenbegeleidster vist een nieuw kaartje uit het doosje.
‘DMC!’ kraait ze.
De dames kijken stoïcijns langs haar en elkaar heen naar een onbekend punt in de verte. Naar de muurschildering van een gans. De tuin in. Daar is een grasveld te zien, met drie olifanten, van brons.

 

‘Wie heeft er vroeger geborduurd?’ Vijf paar ogen kijken de activiteitenbegeleidster glazig aan. ‘Borduren…’ probeert ze nogmaals, ‘u heeft vast geborduurd, mevrouw van der Horst.’
‘Jaha…’ beaamt mevrouw van der Horst geconditioneerd.
‘En dat deed u vast met DMC…’
‘Jaha…’
‘…die hadden kant en klare pakketten, met naald, verschillende kleuren garen en patronen die je kon namaken.’
‘…’
Mevrouw van der Horst kijkt glazig voor zich uit.
‘En merklappen maken, op thema – over verschillende soorten taarten of tuinvogels – dat deed u vroeger vast ook…’
Mevrouw van der Horst heeft definitief haar interesse in de ooit legendarische borduur manie verloren.

 

Eén van de andere dames buigt met stijve rug naar voren en graait naar het lepeltje op haar schoteltje. Nog met gestrekte arm werpt ze het roermiddel in haar kopje. Door de plons gutst er een golf zwarte koffie over de rand. Ze weet nog net haar koekje van het schoteltje te redden van de zompigheid.

 

Het ene na het ander kaartje uit het witte doosje wordt opgelezen en van een wervend praatje voorzien. De activiteitenbegeleidster maakt van de trip down memory lane een polygoon reclamespot. Singer naaimachines. Jeager ondergoed. Jansen en Tilanus, een begrip, toen, toen geluk nog heel gewoon was en consumentisme nog een deugd.

 

Gebiologeerd kijk ik naar de dames op leeftijd en hun uurtje aandacht. Mijn hoofd wordt in slaap gesust. Mijn hersenen verweken tot een grijze pap onder mijn schedeldak. Een brei met lettervermicelli braakt alleen nog merken en slogans van mijn jeugd op: Flippo’s van Smiths, Super Soaker waterpomppistolen, Tamagotchi kuikens, My First Sony walkmans, ‘armbandje die je om je pols kon slaan,’ Wirrel Warrel foam kubus puzzels, Furby’s, Happy Hardcore, Macarena. Toen heette Twix nog Raider, betaalde we met guldens en keken we allemaal tegelijk naar dezelfde televisieprogramma’s…

 

Met mijn laatste menselijke krachten ruk ik me los van de verbale hypnose, voordat de totale dementering begint.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 04 Jun 2015 Reactie: 0

AvondpolonaiseHet gejoel zwelt aan langs het Merwedekanaal. Ik zie ze nog niet, maar ze zijn in aantocht. Voor iemand zonder kinderen in de basisschoolleeftijd is het spektakel een natuurverschijnsel dat je overvalt; je realiseert je pas dat het nog bestaat als je er al middenin zit.

 

Ik zit op een bankje bij de Munt. Het is windstil, de zon zakt langzaam tussen de in onbruik geraakte sluisdeuren verderop. Het water van het kanaal kabbelt en klotst wat onbestemd, de woonboten dobberen loom met het water mee. Op het gras voor me knuffelen drie stelletjes op deze vroege junidag de dalende avondtemperatuur omhoog. De eerste zwermen met minimuggen dansen boven het riet.

 

Gekrijs, geschreeuw en af en toe de inzet van een oud Hollands wandelliedje klinkt van de overkant van het kanaal. Het water draagt de schelle kinderstemmen veel verder dan wenselijk is. Bij de brug over het kanaal verschijnt een jonge vrouw. Een klaar-over, zonder spiegelei, fluitje en kekke retro jas met zwart-wit gestreepte mouwomslagen. Ze heeft in plaats daarvan een fluorescerend geel oranje hesje aan. Links en rechts verschijnen steeds meer fluorescerende hesjes op strategische plaatsen.

 

Als een colonne mieren kruipt de stoet kinderen met hun ouders langs het kanaal aan de brug voorbij. De ouders, klittend in groepjes en verspreid over de lange stoet, hobbelen voort. De kinderen lopen de dubbele afstand; een stuk heen, even een stukje terug en dan weer vooruit. Bij elk groepje ouders klampen ze even aan, ontvangen een zoethoudertje en lopen dan snel door naar een ander groepje volwassenen.

 

De klaar-over in haar fluorescerend hesje heeft met slechts haar zelfbewust natuurlijk overwicht effectief het verkeer over de brug stilgelegd. Braaf wachten drie fietsers, met één been aan de grond en het andere op de trapper, zodra het kan zullen zij direct hun weg vervolgen.

 

De stoet trekt in vijf minuten voorbij. De kinderstemmen sterven langzaam weg, tot er een nieuwe stilte achterblijft. Stiller is het dan ervoor.

 

Eén van de drie fietsers roept een harde waarschuwing naar een tegenligger die over zijn schouder naar het staartje van de avondpolonaise kijkt. Geen klaar-over in de buurt om het op gang komende fietsverkeer in goede banen te leiden. Het loopt net goed af. Voor me zoenen de drie stelletjes op de goede afloop, of alsof er niets gebeurd is. Op mijn arm sla ik sla mijn eerste mug van het seizoen dood.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 Mar 2015 Reactie: 0

Overspel‘Ze heeft het uit gemaakt om hem uit de buurt van het kindje te houden,’ zegt de vriendin met stijl blond haar.
‘Heel erg controlerend,’ knikt haar vriendin met rood geverfde krullen begrijpend.
‘Ze is ook nooit bij mij geweest…’ vult de blonde vriendin aan.
‘Zou jij dat doen dan?’
‘Neuh…’
‘Of je moet er voor willen vechten…’ oppert de rood geverfde krullen vriendin.
‘Zij?!’
De beide vriendinnen lachen.

 

‘Het lijkt tegenwoordig wel of het allemaal niet natuurlijk mag gaan,’ zingt de blonde vriendin verder aan haar lamento.
‘Ja hallo, het is nu ook geen spelletje meer,’ lacht haar vriendin, ‘je kan hem toch nog wel zeggen dat…’
‘… dat we heel belangrijk voor elkaar zijn geweest…’
‘Dat is wel heel volwassen…’
‘Jah!’
‘En “geweest” is verleden tijd.’
‘Jah…’

 

‘Kan je een foto maken van ons?’ de blonde vriendin houdt haar mobieltje voor mijn gezicht, ‘We willen deze zonnige dag vastleggen…’ geeft ze op als reden.
Ik maak een tegenlicht opname van de twee vriendinnen, met de zon.

 

‘Ik denk niet dat het voor Dirk een spelletje blijft…’
‘Heeft hij al eens een lange relatie gehad?’
‘Ja, hij komt net uit een lange relatie…’
‘Raar dat het toen wel goed ging…’ mompelt rood geverfde krullen.
‘Misschien val ik gewoon op de kneusjes…’ verklaart de blonde vriendin haar dramatische romantische ervaringen voor zichzelf, maar ze laat toch een stilte vallen voor de vriendinnelijke ontkenning.
‘Als je iemand nog niet helemaal kent…’ antwoord geverfde krullen voorzichtig.
‘Ze vindt hem natuurlijk wel leuk –’ begon de blonde vriendin.
‘– maar zo heb je natuurlijk ook geen goede seks!’ krijgt rode krullen opeens een epifanie.

 

‘Ik vroeg er naar, wilde het wel horen…’
‘Ik bedoelde jou, lieffie,’ glimlachte de rood geverfde krullen vriendin.
‘Mij maakt dat toch niet uit,’ reageert de blonde vriendin verward: ‘Zij heeft het uit gemaakt.’
‘Het is natuurlijk ook niet een verhaal dat je graag wilt horen…’
‘Nou, er zijn natuurlijk genoeg mannen die het heel stoer vinden…’
‘Ja, maar dat zijn mannen…’
‘Zij ging er gewoon mee lopen,’ zegt de blonde vriendin verontwaardigd, ‘met dat kind, pijnlijk, alsof het er al had moeten zijn…’

 

De vriendinnen liepen gearmd weg. De laatste zin die ik kon horen stuiterde rond in mijn gedachten: “Zij ging er gewoon mee lopen, met dat kind, pijnlijk, alsof het er al had moeten zijn.” Ik kon geen logische uitleg verzinnen, maar ja, ik ben een man…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Mar 2015 Reactie: 0

Wietjong‘Mag ik je iets vragen?’
De puber keek me hoopvol aan. Zijn winterbleke huid was bespikkeld met rode jeugdpuistjes. Een metaalkleurige slotjesbeugel duwde en trok zijn tanden in het gareel.

 

‘Ja, tuurlijk…’ antwoordde ik.
Het was één van de eerste zonnige dagen van het jaar. Ik liep over de Wittevrouwenstraat richting de Voorstraat om via de zon wat vitamine D te verzamelen. De winter maakt me altijd wat lusteloos. De jongen hield me staande juist toen ik de Drift wilde oversteken.

 

‘Kan je voor mij in de coffeeshop naar binnen gaan?’ vroeg hij.
Met zijn hand friemelde hij wat in de jaszak van zijn zwart leren jack. Haast onzichtbaar zo snel streek hij even met zijn tong langs zijn lippen. Zijn sluik blonde haar had hij met gel strak achterover gekamd. Hij had een fiets in zijn hand en een rugzak van Eastpack op zijn rug.

 

‘…’ zweeg ik.
Op zijn leeftijd zat ik rond dit uur altijd op het hekje van het schoolplein, met Robbert-Jan. Ook met zo’n zwart leren jas en een Eastpack tussen onze voeten. Ik draaide de tip, fabriceerde van drie normale vloeitjes een lange vloei, Robbert-Jan verkruimelde een gewone sigaret en strooide wat spul van zijn thuis gekweekte toppen over het geheel. Ik draaide, hij rookte.

 

‘…’ wachtte de puber mijn reactie af.
Hij keek slaperig uit zijn ogen. Zijn bioritme bevond zich nog in die heerlijke pubertijdzone waarbij de dag om twaalf uur ’s middags begon.

 

‘Wat wil je hebben?’ vroeg ik.
De ietwat slome oogopslag van de jongen, opende eerst verrast door mijn antwoord en kreeg toen een sluwe uitdrukking.

 

‘Een cola…’ sprak hij veelbetekenend.
Aan de overkant van de straat zag ik nog een middelbare scholier staan. Vergelijkbaar puberuniform, ook een fiets aan zijn hand. Zijn maatje. Robbert-Jan heb ik na onze jaren op dat schoolpleinhekje nooit meer gezien. “Een cola,” hûh hûh…

 

‘Nee, sorry, dat kan ik niet voor je doen.’
Ik stak mijn hand op naar de jongens en liep door, de Voorstraat in, voorbij de City bioscoop, langs de coffeeshop, richting Neude. Een heerlijk zonnetje scheen deze middag in mijn gezicht. Eindelijk de broodnodige vitamine D.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 26 Feb 2015 Reactie: 0

Rothko 1 Ik weet niet of ik moet huilen of lachen. Devoot schuifelen we door de zalen van Gemeentemuseum Den Haag, langs de enorme schilderijen van Rothko. Het pluimage in de stoet bestaat uit de crème de la crème van Neerlands amateur de l’ arte tot le plébiscite dat morgen een verhaal heeft bij de koffieautomaat.

 

Stiekem kijk ik de rij langs om te zien of iemand de tranen al vrij laat stromen. Niemand nog. Wel veel mensen met een mobieltje voor hun gezicht. In de verlichte schermpjes verworden de immense schilderijen tot ordinaire plaatjes voor de schermbeveiliging. Zo’n apparaat schept toch een afstand.

 

‘Rothko probeerde niet decoratief te schilderen,’ zegt de audiostem in mijn oortje, ‘hij wilde de beschouwer van zijn werk een emotionele ervaring bieden; sacraal of profaan, dat maakte hem niet uit.’ De onuitgesproken stuwende dwang van de aangroeiende rij achter mij verhindert om überhaupt de rust te vinden en bij de verstilde schilderijen a la minuut iets te voelen.

 

Vijftig centimeter van het doek af. Volgens de schilder zelf was dat de beste afstand om zijn werk te ondergaan. Helemaal opgaan in het schilderij, zo had hij het bedacht. De hekjes van het museum laten ons slechts tot honderd centimeter dichtbij komen. En die eeuwige groepsdruk van de rij…! Recalcitrant blijf ik midden voor één van zijn twee meter hoge Seagram schetsen staan. Het ijzerdraad van het hekje drukt in mijn schenen.

 

Rothko 2Opeens zie ik in de rechterbovenhoek een randje zakkers. De vlammend rode verf van het rechthoekige vlak is over de bruine ondergrond uitgelopen. Uitlopers zijn niet bijzonder bij Rothko; ik had al meer doeken gezien met uitlopers. Het frappante van deze zakkers is dat ze omhoog gedropen zijn…

 

Toen dit schilderij werd geschilderd was het zeker een halve slag gedraaid, of Rothko moet een geheime anti-zwaartekrachtinstallatie in zijn atelier hebben gehad. Heeft de briljante geest deze schets misschien op de kop geschilderd! Waarom niet, in die tijd schilderde de helft van de New Yorkse Avant-garde zelfs op de grond, dus waarom niet op de kop? Of heeft het museum dit werk per ongeluk verkeerd om opgehangen… En wat zegt dat over abstracte kunst, als je het ook verkeerd om op kunt hangen? Ik weet niet of ik moet huilen of lachen.

 

Of toch… Bij het inlopen van de volgende zaal herken ik meteen Victory Boogie Woogie, het onvoltooide laatste werk van Mondriaan. Een bloedrode Rothko hangt er gebroederlijk naast. Ook het laatste werk van hem, voordat hij zelfmoord pleegde. Twee eindpunten van twee schilders die hun leven lang zochten naar abstractie in hun werk om iets onzegbaars uit te drukken. Heimelijk slik ik even iets weg…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 19 Feb 2015 Reactie: 0

ZappaDie Zweedse collega had bezworen om er absoluut langs te gaan: Jazzcafé Glenn Miller.
‘Een van de best bewaarde geheimen van Stockholm, in een zijstraat van Kungsgatan. Elke avond vanaf acht uur een optreden van een jazzformatie. Simpel, maar goed eten. En geïmporteerd bier – Heineken uit Nederland…’
Ze hadden er gelukkig ook Zweeds bier, zo bleek.

 

In een hoekje voor hele kleine mensjes – niet het doorsnee formaat Zweed – wees de barman mij de laatste twee vrije plekjes: ‘We hebben net een afzegging.’ Dus ik wurmde me achter het bistrotafeltje voor één, of hoogstens anderhalf… Op twee meter – recht tegenover me – stonden de snaredrum, hi-hat en twee crashbekkens, vlak daar achter een simpele buffetpiano en een grote contrabas er tegenaan. Ik zat krap, maar wel eerste rang in dit legendarische Stockholmse jazzcafé.

 

Een man met regenjas en Amerikaanse breedgerande hoed op, kwam aan mijn tafeltje staan en wees op de halve lege zitplaats naast me.
‘Sure…’ zei ik en schoof mezelf zo ver in de hoek als nog mogelijk was.
‘Hi! Andy Fiti,’ stelde de cowboy zich voor. Om in prachtig, maar onverstaanbaar Zweeds verder te praten.
‘Sorry, I’m from Holland,’ onderbrak ik hem.
‘Ow! Hi! I’m from New York! Nice to meet you,’ zei Andy, met dat typisch Amerikaans enthousiasme dat ons Europeanen vaak zo overdreven en onoprecht in de oren klinkt. We hadden echter meteen een goed gesprek over jazz, de kunsten en slapeloosheid en bestelden gezamenlijk ons bier alsof we elkaar al jaren kenden.

 

Het Mats Öberg Trio vlak – voor ons – speelde ‘free jazz’. De klanken meanderden langs alle mogelijke en onmogelijke modulaties en in steeds complexere progressies die de drie heren konden verzinnen, om het elkaar quasi lastig te maken. Ik werd gek in mijn hoofd en hoorde mezelf verschillende keren in extase: ‘Yeah!’ roepen. Geheel niet mijn stijl om dwars door muziek heen te schreeuwen – ook zeker niet omdat er buiten een grote auto van de Zweedse radio stond, om de hele set te registreren – maar de muzikanten waardeerden mijn bijval en die van de andere cafébezoekers met extra rondjes langs het thema.

 

De eerste set was klaar. De pianist – Mats Öberg zelf – werd door de drummer achter zijn piano vandaan geholpen. Hij was blind.
‘Wow! That was beyond great!’ verzuchtte Andy met Amerikaans gevoel voor de hyperbool.
De zuinig emotionele Europeaan in mij was het echter volledig met hem eens.
‘Mats, the piano player, he played with Frank Zappa, when he did his European tour,’ vertelde Andy me.
Frank Zappa. Op een synesthetische wijze kon ik die muzieklegende via de muziek van Mats bijna voor me zien.

 

De drummer begeleide de blinde pianist tot naast mijn nieuwe vriend Andy.
‘Hi, Mats! How ‘r you doing?’ Andy wachtte het antwoord niet eens af: ‘I want you to meet my new friend here, Jorrit. He’s from the Netherlands.’ Ik kreeg een hand van de blinde Mats.
‘Hi Jorrit. How are you?’
Ik had net dwars door zijn optreden heen ‘Yeaah!’ geschreeuwd. Waarschijnlijk precies op de verkeerde momenten. En dat stond nu allemaal op de radioregistratie en binnenkort op zijn nieuwe live cd…
Ik kon alleen zeggen: ‘Hi Mats, I’m very very sorry.’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 31 Jan 2015 Reactie: 0

StartKlokslag zeven uur gaat het kanon af. Een kleine duizend mannen en vrouwen klapperen op hun ijzers onder het startdoek door. Mijn adem slaat als witte ijskristallen neer. Het is nog ver onder nul. De ijsvloer van de Weissensee is zwart. De nacht is nog niet voorbij. Alleen de Start is verlicht. Een lang lint schaatsers met hoofdlampjes strekt zich langzaam uit over het parcours van 12,5 kilometer. Een laatste check of de klittenband van de transponder om mijn enkel echt goed vast zit, want met de tijdregistratie wil je geen grappen. Zestien rondes te gaan.

 

Op onze ‘sloffen’ klossen we over de eerste meters knetterhard zwarte ijs. Die sloffen zijn lompe skischoenen met de moderne variant van Friese doorlopers er onder. Zeer geschikt voor lange tochten op natuurijs vol scheuren, maar niet voor een elegante en stilistische schaatsslag. Nelie en Matthijs doen de tocht wel op hun ‘pumps,’ echte Vikings met schoen van kangaroeleer en ranke ijzers. Ik ben jaloers, heb mijn pumps ook bij me, maar met mijn slechte voorbereiding durf ik het niet aan.

 

Driehonderd meter na de eerste bocht staat een eenzaam kleumende clown langs de baan. Ze juicht voor alle schaatsers. Ons treintje stoomt voorbij en we roepen haar blij toe. Ook zij heeft tien uur aanmoedigen voor de boeg.

 

Vandaag heb ik één doel: Als ik de 200 kilometer uit kán rijden, dan gaan we samen over de eindstreep. Het fiasco van vorig jaar moet gewroken worden; toen moest ik op 25 kilometer voor de finish afhaken bij mijn schaatsvrienden, met een rug die in puin lag. Ook al heb ik vorig jaar die laatste kilometers op eigen kracht uitgereden, nooit meer wil ik mijn maten weg zien rijden zonder mij…

 

De rondes schieten onder mijn schaatsen weg. Het ijs is geweldig. Het weer is voorbeeldig. De temperatuur nog onder nul. Ik hoor mijn naam steeds niet bij mijn doorkomsten, maar de angst dat de transponder om mijn enkel niet werkt verdruk ik. Dit is een mooie dag, ik ga lekker en geniet.

 

IJsbaard‘Er zit ijs in je baard’ zegt een vrijwilliger bij de foerage.
‘Daar heb ik ‘m ook speciaal voor laten staan,’ antwoord ik blij.
Elke ronde groeit de ijspegel in mijn baard een beetje aan. En elke ronde voel ik me zo meer verbonden met de tocht der tochten uit 1963; toen hadden zelfs de vrouwen een ijsbaard…

 

‘Tot hier,’ zegt Anna Maria.
Ze stapt af. We hebben100 kilometer geschaatst, de helft, maar haar lijf is op en kapot. In de voorbereiding heeft ze te weinig trainingsuren kunnen schaatsen, de naweeën van een griep zweven nog in haar lijf, plus beurse plekken van een pijnlijke valpartij twee dagen geleden. Deze 100 kilometer waren al een martelgang. Een angstig voorgevoel bekruipt me als ik aan mijn voorbereiding denk…, maar ik druk het weg.

 

Ons treintje zet zich zonder Anna Maria weer in beweging. We passeren de kleum clown en vallen het eerste lange rechte stuk voor de negende keer aan. De wind is opgestoken. We hebben nu telkens óf wind mee, óf keihard tegen. Om tegen de wind in te komen moeten we dichter op elkaar rijden. Zicht op scheuren is daardoor veel minder. Jos blijft haken en gaat languit. Gelukkig kan hij verder. Het doemscenario van vorig jaar schiet door mijn hoofd: Patrick viel toen net één keer te veel en kon niet meer op zijn benen blijven staan. Dit jaar wil hij wraak. Geconcentreerd rijden we verder. Eén, twee, drie rondes…

 

AanklampenMet de wind in de rug glijden we op de foerage af, 137,5 kilometer al, maar ik voel geen vreugde. Mijn maag doet pijn. Mijn lijf doet pijn. Mijn nek, mijn schouders, mijn rug, mijn heupen, mijn knieën en mijn enkels kraken en piepen bij elke slag, smeken: ‘Jorrit stop er mee!’ Al mijn spiervezels begeven het. Ik heb net als Anna Maria veel te weinig trainingskilometers gemaakt in de voorbereiding. En tien dagen geleden lag ik zelf nog op bed met buikgriep, volledig leeg lopend… Dit is gekkenwerk. Op het Oostenrijkse ijs van de Weissensee wordt de rekening vereffend van mijn slechte voorbereiding. Ik weiger echter die rekening te betalen, liever sterf ik een langzame dood op de schaats dan mijn schaatsvrienden nogmaals van me weg te zien rijden.

 

‘Je moet wat eten,’ zegt Anna Maria lichtelijk bezorgd, ‘je ziet helemaal bleek…’ Ik schrik, is het zo erg?
‘Heb je nog een gelletje in je zak?’
Ik knik naar haar en murmel wat. Ze graait in het zakje op mijn rug en tovert de tube mierzoete sportgel tevoorschijn.
‘Hier!’ ze heeft de verpakking al voor me opengescheurd, ‘En je moet wat echt voedsel eten.’
Kotsmisselijk staar ik naar de vrijwilligers achter de foerage tafels. Het bekertje warme thee krijg ik nog wel naar binnen. De halve banaan duw ik meteen door naar mijn keel. Hap slik weg. Verstand op nul en gaan! Ik weet: Nu is het overleven begonnen.

 

Vier keer tegen de wind in. Ik hang aan het elastiek. Als een mantra gaat door mijn hoofd: ‘Je moet doorrijden tot de volgende stop. Aanklampen en doorrijden!’ Halverwege de ronde constateer ik mijn eigen tweede sterfgeval; als Jos vraagt hoe het gaat kan ik alleen stamelen: ‘Ik ga dood…’ waarop Nelie relativerend meldt dat we allemaal een keer dood gaan. Als ik nu kapot ga tijdens de tocht, dan heb ik alsnog een soort elfstedenkruisje, denk ik morbide.

 

‘Hier! Nog één, hup er in!’ Anna Maria wacht ons weer op aan het eind van de ronde, ‘Je doet het goed op de gelletjes.’ Ik moet van haar weer een tube naar binnen werken.
‘En een banaan.’
Ik stomp een banaan naar binnen.
‘En een plak ontbijtkoek…’
Als een foie gras gans voor forceer ik het voedsel mijn spijsverteringskanaal in. Mijn maag protesteert en duwt hard terug. Ik slik. Ik slik nogmaals…
‘We gaan weer!’ roept de ongeduldige stem van Karlijn.
Vijf stijve lijven trappen het treintje weer aan, met nummer zes trappelend voorop. Op weg naar de juichende kleum clown, en dan nog twaalf kilometer tot de volgende stop.

 

JankenBij doorkomst hoor ik mijn naam noemen door de speaker. Mijn transponder werkt dus schiet er door mijn hoofd. In Nederland kijken ze mee via de website. Ik visualiseer mijn broer die met mijn neef van anderhalf naar de webcam kijkt, hoe hij hem wijst en zegt: ‘Kijk! Daar gaat je oom. Hij is er al bijna. Nog maar drie rondes…’ En dat mijn kleine neef dan zijn armpje strekt, naar het scherm wijst en zegt: ‘Jo-hit?’ Ik weet zeker dat ze me volgen. Doorschaatsen! Een warm prikkend gevoel glijdt langs mijn konen en wang mijn ijsbaard in.

 

Links en rechts glijden dik ingepakte lijven langs me heen.
‘Val!’ hoor ik Jos roepen, ‘Jorrit!’ roept hij er achter aan.
Ik begrijp dat ik zelf op het ijs lig… Als in een droom sta ik weer op. Geen spier protesteert. Mijn botten functioneren nog. De valbescherming heeft zijn nut bewezen.
‘Gaattie…?’
‘Ja…’ grom ik tegen Jos. Hij heeft me opgewacht. Verderop dralen Nelie, Patrick en Matthijs tot ik weer aangesloten ben. De groep waar we tussen reden, rijdt in de verte op volle vaart voor de wind weg.
‘Karlijn is doorgereden,’ meldt Nelie.

 

We zijn een treintje van vijf. Nelie, Patrick, Matthijs en Jos doen om en om het kopwerk. Ik klamp aan, probeer in de buik van ons treintje te schaatsen en blijf bij. Als in een waas schaats ik door. Voor de derde keer sterf ik op het ijs, maar ik schaats door. De kleum clown danst langs de baan als we passeren, de volhoudster, maar ik heb de kracht niet om ook haar toe te juichen. Maar ik schaats wel door!

 

FinishNa bijna tien uur, rijden we met vijf op een rij over de finish. Onze armen gaan de lucht in. Zout prikt in mijn ogen en op wangen. Matthijs en Nelie hebben de tocht volbracht op hun pumps, Nelie haalt straks haar eerste kruisje op. Net als Patrick, die zoete wraak neemt voor zijn onfortuinlijke tocht van vorig jaar. Jos kreunt onder de blauwe plekken van drie smakken op het ijs, maar ook hij haalt de streep! En ik, ik ben drie keer uit de dood opgestaan, heb aangeklampt toen het echt niet meer kon, maar heb mijn schaatsvrienden niet nogmaals van me zien wegrijden. We hebben het gehaald!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 22 Jan 2015 Reactie: 0

VerzaaktHuilend liep de kleine kromme man achter zijn rollator. De tranen biggelden over zijn wangen. Zijn kale hoofd keek links en rechts. Het restaurant was zo goed als leeg. Eén ouder echtpaar zat zes tafeltjes verderop tegenover elkaar en slurpte langzaam hun soep naar binnen. Achter de uitgiftebalie van de keuken scharrelde een medewerker rond met een theedoek. De kleine kromme man huilde nu hartverscheurend en haalde zijn neus op.

 

Een begeleider van de zorginstelling liep kordaat op de kleine kromme man af: ‘Leen! Wat is er nou toch met je?’
‘Ze zijn begonnen zonder mij, ze hebben niets gezegd,’ snotterde Leen.
‘Het kaarten is pas over anderhalf uur, hè, je bent veel te vroeg…’
‘Ja.., maar ze hebben niets gezegd…’
‘Nee, want het is elke week om half twee, Leen, en het is nu twaalf uur.’
De kordate begeleider hielp hem naar een tafel, en gaf hem een kop soep.

 

‘Leen.’
Aan zijn tafeltje stond een vrouw van achter in de zestig, struis grijs haar, kort geknipt, en een wollen trui aan. Ze was bijna zo rond als ze kort was.
‘Leen, we moeten even praten,’ zei de vrouw.
‘Ja.., we moeten even praten…’ echode Leen. Hij keek haar met een schuin hoofd aan: ‘…Joke…’
‘Joke, van de kaartclub,’ verduidelijkte Joke wie ze was.
‘Ja.., dat weet ik…’
‘Leen, je mag nog meedoen, maar je mag niet verzaken.’ Joke keek Leen doordringend aan.
‘Nee.., niet verzaken… dat mag niet…’
‘Eén keer is oké, maar niet vaker…’ waarschuwde Joke hem.
‘Nee.., niet vaker…’
‘We kijken het nog een maand aan,’ zei Joke.
‘Ik ben van zeventien,’ stelde Leen vast.
‘Wat…?’ vroeg Joke verward.
‘Ik ben van 1917!’
‘Ja, dat weet ik,’ zei Joke.
‘6 juli 1917.’
‘En hoe oud ben je dan nu?’ vroeg Joke, alsof ze een raadspelletje speelde met een kind.
‘Zevenennegentig,’ antwoorde Leen trots, ‘ik ben de oudste hier!’
‘Geweldig, zou oud moet ik nog worden,’ zei Joke.
‘Zevenennegentig…’
‘Leen, er hangt een druppel aan je neus…’ attendeerde Joke hem.
‘Ja.., dat weet ik toch,’ riposteerde Leen ad rem, zonder animo om de druppel van zijn neus te vegen.

 

Eén voor één rollen de andere leden van de kaartclub het restaurant binnen. Al snel ontstaat er een wagenpark van rollators, die kriskras – maar altijd bij de hand van de bezitters – worden geparkeerd. Twee tafels verder dan daar waar Leen zit, zetten zich de eerste vier klaverjassers aan de tafel. De volgende vier kaartspelers gaan aan de tussenliggende tafel zitten. De laatkomers schuiven bij Leen aan. Joke deelt een pak speelkaarten uit aan iedere tafel.
‘Eerste ronde is klaveren troef,’ zegt Leen.
Zijn drie kaartgenoten knikken instemmend. Ze zijn begonnen.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Nov 2014 Reactie: 0

DogshitEen ouderwetse straatlantaarn – zo een die ook echt op een lantaarn lijkt – strooide een warme gele cirkel licht op het stukje gras tussen voetpad en singel. Alsof een klein toneel werd uitgelicht, de voorstelling ging beginnen:

 

Een man. Hij stond versteend op het voetpad naast de singel, als in een stilleven, te wachten, met aan een touwtje zijn hond, het enige dat bewoog in dit verstilde beeld in warme sepiatinten. Hij was gekleed in een lange overjas – bestand tegen weer en wind –, corduroy broek en een geruite oude mannen hoedje.

 

Zo stil als de man stond, zo druk liep zijn hond door het gras te struinen. Een zwarte hond, met een witte bef en sokken. Staart omhoog, neus in het gras. De hondenriem gaf het beest de ruimte om halve cirkels te lopen met een doorsnede van vijf meter. Telkens liep het dier dezelfde strook af, alsof hij op zoek was naar iets.

 

De avond was net gevallen. De stad was op dit uur van de eenzamen die met enkel hun gedachten over de straten zwierven, op zoek naar iets, maar ook op weg naar nergens in het bijzonder. Het uur van de dag waarop de gelukkige bezitter van een hond met frisse tegenzin de warme huiselijkheid verlaat om het beest een laatste kans te geven zijn behoefte buiten de deur te doen.

 

De hond hurkte door zijn achterpoten, kromde zijn rug en begon te persen. Schokkende peristaltische rillingen trokken over zijn rug. Als een 3D printer schreef het beest een dampende bruine letter in het gras, die hij zelf niet kon lezen. De riem om zijn nek hing met een slappe parabool tot aan de hand van zijn baas.

 

Hij stond te kijken, de baas. Niet naar zijn kakkende hond. Nadrukkelijk niet naar zijn kakkende hond. Hij keek naar de ouderwetse straatlantaarn, lang genoeg om een studie naar oud Hollandsche lantaarnvormen te vermoeden, of een analyse van de lichtsterkte, of om zelfs bij dit zachte licht een oogbeschadiging op te lopen.

 

Inmiddels was de hond gaan schuren. In gehurkte houding trok hij zijn gat over het gras. Een zachte piepkreun alarmeerde zijn baas. De man overzag in een ogenblik de situatie van zijn hond en besloot het beest nog even langer te negeren. De voegen tussen de stoeptegels kregen zijn bovenmatige interesse.

 

Het zwart witte beest sprong op de stoep en begon over die voegen van de stoeptegels te schuren. Uit zijn achterste hing een stuk plastic. De man met geruite hoed keek om zich heen. Er was geen eenzame ziel te bekennen die dit stuk van de stad afzwierf. Voorzichtig zette hij de punt van zijn zwart lederen schoen op het uiteinde van het plastic. De hond schuurde hurkend zijn achterste leeg.

 

Enigszins gehaast liep de man weg uit de cirkel omfloerst licht van de Hollandsche straatlantaarn. In het anonieme duister van de stad gloeide zijn gêne zacht op, voor wie er oog voor had. Een dartel zwart dier met witte bef en sokken sprong vrolijk rondjes rond zijn baas.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Nov 2014 Reactie: 0

ObeyborstenHet relatiedrama voltrok zich in een fractie van een seconde, maar de status quo herstelde in de volgende. Enter: sferische pianoklanken van Yann Tiersen uit de film Amélie:

 

De jonge man en vrouw stonden te wachten om over te steken. Er waren geen verkeerslichten, het was slechts de uitrit van een woonstraat op de hoofdweg. Toevallig kwamen er twee auto’s aan die op hun beurt moesten wachten voor kruisende fietsers. Het jonge stel wachtte geduldig tot de fietsers voorbij waren en de stationair draaiende auto’s de hoofdweg opdraaiden.

 

Hij was twee koppen groter dan zij. Zijn lijf had de slungelige kwaliteiten behouden die na een groeispurt in zijn pubertijd ontstaan moesten zijn. Een wijd T-shirt benadrukte niet heel flatterend zijn geraamte met mager vel. Twee handen in zijn broekzakken; hij keek hoe de fietsers op hun gemak over de hoofdweg passeerden.

 

Zij was dus twee koppen kleiner dan hij en ze had een peervormig postuur; smalle schouders met een kleine boezem en een struise derriere. Ze wist het beste uit haar figuur te accentueren; ze droeg een ruim zomerjurkje dat van haar een elegante Franse verschijning maakte. De fladderende jurk gaf haar ook iets kinderlijk schattigs.

 

De stationair draaiende auto’s schakelde naar één, trokken op en reden de woonstraat uit. Jongen en meisje verzette gelijktijdig hun rechterbeen om de straat over te steken. Op dat moment ging de film in slow motion. De pianotriolen van Yann Tiersen verstierven langzaam. Stilte. Het gebonk van een hart dat steeds sneller slaat.

 

Vanaf de overkant stak een andere jonge vrouw de straat over. Ze was lang en slank. Op twee eindeloos blote benen liep ze vastberaden op het stel af. Platina blonde haren dansten bij elke pas van haar op en neer. Ze liet haar lichaam graag zien; haar heupbroekje was kort en haar t-shirt strak. Haar boezem wiegde op de maat van de hartslag bij elke pas een klein beetje naar links en dan iets naar rechts. Op haar t-shirt stond het woord: ‘Obey.’ Ze had werkelijk grote borsten, maar in verhouding met haar dunne lichaam werden ze nog extra geprononceerd.

 

De lange jongen was gebiologeerd. Het woord ‘Obey’ creëerde een soort psychologisch droste effect: Zijn mannenogen werden sowieso naar haar schommelende borsten getrokken en door het woord ‘Obey’ werd hij zich bewust van de hypnotiserende kracht die van de zacht wiegende boezem uitging.

 

Het meisje in zomerjurk naast hem merkte zijn aandacht voor de Obeyborsten op. Ze pakte zijn arm en haakte in. De jongen reageerde, als in een reflex, niet bewust, scheurde zijn blik los en verrekte daarbij waarschijnlijk zijn nek. Zij spande net te veel spieren aan om nonchalant gearmd te lopen; haar arm kreeg de krampachtige klemmende kwaliteit die dwingend vertelde: je hoort bij mij.

 

De spieren ontspande pas toen de Obeyborsten gepasseerd waren. Het meisje bleef tot zeker het einde van de straat dicht tegen hem aan lopen. Aanzwellende piano uit Amélie.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 30 Oct 2014 Reactie: 0
Touristique

© Wilbert van der Post

‘Als je in de buurt bent, kom gerust langs voor een kopje thee,’ zei ze met een glimlach, ‘Vraag maar naar “Elisabeth…,” iedereen weet waar ik woon.
Ik knikte, zei haar gedag en liep in de warme nazomerzon de brede laan met platanen af.

 

In voorwereldlijke tijden is het slaperige Franse stadje Montcuq gebouwd, op de top van een beige witte rots die als een strategisch schiereiland het groene dal in priemt. Montcuq, een naam die ridderveldslagen, samenzweringen en belegeringen doet vermoeden; een naam uit werelden van Tolkien en van de Katharen. De grote vierkanten Donjon beheerste soeverein het landschap, als zwijgende wachter, met aan zijn voeten al eeuwen het gekrakeel van de markt op zondag als enige bewijs dat er weer zeven dagen verstreken zijn.

 

‘Bonjour!’ zei een kleine vrouw met grijze haren.
Ik groette terug met een “Bonzjour…”
‘Do you speak English?’ vroeg ze meteen, met licht Frans accent. Ik zie er niet uit als een fransman, bedacht ik, om me direct daarna te realiseren dat alleen de uitspraak van mijn Franse groet voor haar al voldoende moest zijn om met zekerheid vast te stellen dat ik geen autochtoon ben.

 

De najaarszon was rond het middaguur net hoog genoeg geklommen om over de daken heen de markt te verwarmen. Hoge platanen lieten al hun bladeren als grote vellen geelbruin papier vallen, hun stammen gestoken in een pak van groen bruin gevlekte camouflage die ze in dit stadje – opgetrokken uit dezelfde beige witte kalkstenen als de rots waar het op was gebouwd – deed opvallen als witte pater in een groen bos.

 

‘Where do you come from?’ vroeg de kleine vrouw.
Ik vertelde dat ik uit Nederland kwam.
‘Ha! Nederland. Ik spreek een beetje Nederlands,’ zei ze met een zacht Vlaamse tongval, ‘Ben je hier op vakantie?’

 

Ik kuierde door het Franse stadje. Langs Café de France; het stadscafé met de grote paardenkastanje die het terras domineert. Onder die oude boom, in de schaduw van de Donjon bespraken de notabelen en middenstanders van Montcuq en omgeving de waan van de dag. Ze schenken er wel “café au lait,” en geen “cappuccino.” Ik slenterde verder tussen de kramen en platanen en was zo bij de “Information Touristique” beland. Daar werd ik aangesproken door de kleine vrouw met grijze haren.

 

Ik zei haar dat ze erg goed Nederlands sprak.
‘Ik heb achttien jaar in Antwerpen gewoond,’ zei ze, ‘bij een kunstenaar in het havenkwartier.’
Aha, vandaar, dacht ik. Of ze daarna weer hier naar Montcuq was verhuisd?
‘Nee! Ik heb ook in New York gewoond, in Parijs, door Arabië gezworven. Ik ga nog elk jaar op reis naar Afrika. Altijd alleen; mijn man blijft liever hier. Zijn wortels. Hij is hier geboren en nog nooit uit de streek weg geweest.’
De voor de hand liggende vraag was: Waarom ben je ooit terug gegaan naar je geboortegrond om met een boer te settelen? Ik durfde die vraag niet te stellen, en zij durfde het niet te zeggen.

 

Ze nam me bij de hand en bracht me het schemerende kantoortje van de Information Touristique in. Alle muren waren verborgen achter hoge rekken met informatieve folders over brocantes, wijnproeverijen en andere Franse folklore. Een flard liedtekst van De Dijk zwom mijn gedachte in: “Weinig licht en veel behang…” Uit het schap met folders over schilderachtige plaatsjes in het Frans Occitaans landschap viste ze er één met een kaartje van de streek. Met een slanke lange wijsvinger wees ze de route D653 aan:
‘Bouloc, in de richting van Lauzerte en dan de D2 naar Bouloc. Daar woon ik…’
Op het kaartje van de folder zag Bouloc er uit als een T-splitsing met drie boerderijen.
‘Ik heet Elisabeth, hoe heet jij?’ wilde ze weten.
We wisselden onze namen, ze moest naar me omhoog kijken, het kleine vrouwtje. Haar gelooide huid rimpelde als braille waar blinden haar levenservaringen als reisverslagen uit konden oplezen.
‘Als je in de buurt bent, kom gerust langs voor een kopje thee. Vraag maar naar “Elisabeth,” iedereen daar weet waar ik woon.’
Ik beloofde haar thee te komen drinken, mocht ik in de buurt zijn.

 

‘Zo, nu weet je alles!’ zei ze. Alsof ze geschrokken was van de informatie die ze had prijsgegeven. Ik knikte, zei haar gedag en liep in de warme nazomerzon de brede laan met platanen af.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Oct 2014 Reactie: 0

KindersurpriseZe installeerde zich aan het ronde tafeltje met een kinderwagen en een zoontje van een jaar of vier. Moeder van twee, op een woensdagmiddag op een mooie nazomerdag. Bij de serveerster bestelde ze een cafee latte, een sapje en…: ‘Berend, wil je een surprise ei?’ vroeg ze aan het jongetje.
‘Ja!’ verheugde het ventje zich meteen in de traktatie.
De serveerster ging voor de bestelling heen.

 

Het surprise ei arriveerde al snel. Terwijl zijn moeder genietend van haar koffie nipte, pelde Berend ongeduldig eerste het zilverpapier van het ei. Snippers folie vielen op de grond. Zijn moeder raapte de snippers geduldig op en deponeerde ze in de asbak op het ronde tafeltje. Berend had het inmiddels al druk met het pellen van de chocolade. Als een matroesjka verscheen een geel plastic ei uit het chocolade ei. Geroutineerd klikte hij het gele ei open…

 

Berend barstte meteen in huilen uit. Op de ronde tafel lagen zes, zeven roze stukjes…
‘Lieverd, je weet nog niet eens wat het is…’ probeerde zijn moeder.
Berend huilde nog wat harder.
Zijn moeder moest er meelevend om lachen: ‘Er zijn ook mannen die van roze houden hoor… Oom Pascal bijvoorbeeld… en Bart… weet je wel, van pappa’s werk, die heeft heel vaak een roze overhemd aan…’
Berend was niet te overtuigen.

 

‘Mag de piep nu uit?’ vroeg zijn moeder na enige tijd streng doch meelevend, ‘Mag ik even een glimlach van oor tot oor?’ vervolgde ze met een kwinkslag in haar stem.
‘Zullen we hem samen in elkaar zetten?’ stelde ze voor, ‘…misschien is het wel een heel leuk beestje…’
De piep ging uit.

 

Berend en zijn moeder waren een paar minuten druk met hun priegelwerkje. Vooral zijn moeder deed heel erg haar best, checkte regelmatig de bouwinstructies en praatte met extra vrolijke stem positief over hun kleine kunstwerkje, tot dat: ‘Ojee…’ Ze keek nogmaals op de voorbeeldtekening, zocht tussen de rommeltjes uit het gele ei…
‘Vind je hem ook leuk zonder staart…?’ informeert zijn moeder voorzichtig: ‘Ik geloof dat z’n staart er niet bij zit…’
Berend was er toen helemaal klaar mee.
‘Moet je kijken! Ik vind het best een leuk… beestje…’ probeerde moeder nog eens.
‘Ik vind het stom,’ huilde het jochie boos.
‘Dan laat je het hier voor een meisje,’ suggereerde zijn moeder.
Dat mocht niet van Berend.
‘Oh! Kijk, dit is de staart!’ juichte zijn moeder blij, om vertwijfeld te vervolgen: ‘Moet tie wel weer uit elkaar…’

 

‘Ik wil een nieuwe…’ sommeerde Berend. Zijn armpjes gingen demonstratief over elkaar.
‘Luister lieffie,’ begon zijn moeder de belangrijke levensles, ‘als je een chocolade ei krijgt zit er soms iets leuks in en soms iets stoms, dat weet je niet van tevoren. En je hebt wel lekkere chocolade gehad!’
‘Ik wilde een auto,’ verklaarde Berend verongelijkt.
‘Beer…’ verzuchtte zijn moeder.

 

Op dat moment trokken zes passerende motorrijders de gashandel vol open. Een chopper maakte een knetterende wheelie. Brullend reden ze de straat door. Berend sprong van zijn stoel en stortte in de veilige armen van zijn moeder.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 Sep 2014 Reactie: 0

NonnenZe liepen in het wild, op het Janskerkhof. Het was op een zaterdag en er was bloemenmarkt. Twee nonnen. Veel zie je er niet meer, in het openbare leven. Zelfs in Utrecht – waar door de eeuwen heen meer kerken zijn gebouwd dan scholen. De geestelijke kaste is verdwenen achter de dikke muren van hun in steen gehouwen geschiedenis.

 

Deze twee nonnen vielen op tussen het dagjespubliek op de bloemenmarkt. Geheel gekleed in beige-witte klederdracht, maagdelijke uniformen. Of hoe moest je hun kleding eigenlijk noemen? Eén van de twee schuifelde achter een rollator, krom van ouderdom, haar hoofd tussen haar schouders. De ander stond nog rechtop, maar stapte ook voetje voor voetje voort. Uit alles bleek: De laatste der laatsten.

 

Het Janskerkhof naast de Sint Janskerk; een kerk op de bedevaart route naar Santiago de Compostella, ooit het domein van paters, priesters en gelovigen, nu stonden er schreeuwende marktlui onder de dikke platanen. De eerste goud geel gekleurde bladeren vielen al tussen de keurig in rijen en op tafels uitgestalde rode Begonia’s, paarse struikhei en blauwe Irissen. Herfst hing in de lucht.

 

Ik volgde beide nonnen. Telkens met een bloemenkraam tussen ons in – om niet te veel in de gaten te lopen. Ze zochten naar iets. Een Geranium? Een willekeurig bloeiends?
‘Wat betekent “winterheide”?’ wilde de kromme weten. Ze wees met haar arm naar de paars bloeiende heideplant.
‘Dat de heide de winter kan doorstaan,’ antwoordde de marktkoopman.
De beide nonnen liepen een kraam verder. Ik volgde op afstand.

 

Op mijn smartphone zocht ik snel naar “nonnen” en “Utrecht”. Wikipedia vertelde mij dat er op de Oude Gracht een klooster was van de “Zusters Augustinessen van Sint Monica.” Dat klonk exotischer dan dit tafereel in Utrecht deed vermoeden. “De zusters dragen in de zomermaanden witte habijten en in de wintermaanden zwarte.” Natuurlijk: Habijten, niet klederdracht. “Beide habijten hebben rond de hals een groene bies. Onder de bies dragen de zusters een zilveren broche waarop de Madonna en Kind staan afgebeeld.” Ik checkte even twee bloemenkramen verderop: De groene bies, de zilveren broche, het klopte.

 

Zonder een plant of bos bloemen te kopen schuifelden de zusters richting Neude en Oude Gracht. Naar huis. Zusterlijk naast elkaar. Hoeveel zusters zullen ze thuis aantreffen? Hoeveel collega’s met deze roeping waren er nog over in hun klooster aan de Oude Gracht? Zonder de witte habijten zouden het twee gewone oudjes zijn, of misschien twee geliefden. Ik bleef achter op het Janskerkhof, tussen de bloeiende winterheide, met mededogen voor de laatsten van de laatsten. Het einde van hun geschiedenis. Winter is coming.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Sep 2014 Reactie: 0

Rooie!De gewone mensen in Breda staren me na. Ik loop door de Willemstraat – richting het stadspark Valkenberg – de gewone mensen uit Breda stoten met hun elleboog in elkaars zij, buigen hun blonde, bruine of zwarte hoofden naar elkaar, wijzen naar mij en zeggen iets… Iets liefs..? Iets beledigend..? Iets amuserend..? Ze lachen. Zelfs een enkele grijsaard trekt ironisch een borstelige wenkbrauw iets omhoog. Ik voel me bekeken, trek mijn rode hoofd verder tussen mijn schouders en denk: Nee mensen, ik hoor er niet bij!

 

Iedereen die vandaag in Breda rondloopt met een bos rood haar op zijn of haar hoofd hoort er wel bij. Of je wilt of niet. Het zijn de RedheadDays in Breda. Het Kasteelplein staat vol met roodharigen. Gezichten, omlijst met rode lokken, knikken me vriendelijk toe. Op een bankje zit een rood gezin een ijsje te eten. Vader, is vaalrood, moeder donkerrood en hun twee zoontjes lijken in de fik te staan. De ‘Weasly family’, denk ik onwillekeurig. Om me heen hoor ik verschillende talen spreken, toch lijkt het of ik allemaal vaag bekenden ontmoet.

 

‘Mag ik een foto van je maken? Ik heb nog niemand met zo’n rode baard als jij.’ Een man met een groot fototoestel op zijn buik staat naast me. Ik knik.
‘Wil je dan even tegen die rode deur gaan staan en over je schouder kijken… ja prima!’ De foto is snel gemaakt.
‘Dank je.’ Speurend naar een andere rooie, die hij nog niet in zijn collectie heeft, loopt de man verder.

 

Maar hallo, wat een mooie vrouwen met rood haar! Van blond-rood, naar oranjerood, via koperrood en vlammend rood, tot kastanjebruin; alle schakeringen van het mysterieuze MC1R gen zijn vertegenwoordigd op dit feest van roodharigheid. Stijl, met krullen, lang tot op hun kont, of verwerkt tot haarvlechtkunstwerken waar prinses Leia jaloers op zou zijn. Een jongen met kort donkerblond haar – de haarkleur die eigenlijk niet een echte kleur is – vertrouwt me toe dat hij hier is om zijn droomvrouw te vinden: ‘I really dig redheads, man!’

 

‘A ginger doesn’t date a ginger,’ zegt Scott P. Harris in zijn film Being Ginger. De bioscoopzaal is uitverkocht. Exclusief roodharigen. Scott is zelf een ginger, en wanhopig op zoek naar een meisje dat van gingers houdt… Uit zijn film blijkt dat hij als kind zwaar gepest is met zijn rode haar. Als volwassene kan hij nu geen vriendin vinden, door zijn haarkleur denkt hij. Het stereotype dat een rooie vrouw per definitie knap is, en een man met rood haar sowieso niet. Na zijn film zie ik om me heen verschillende betraande gezichten…

 

De rooie vrouw naast me zegt: ‘This is so nice! I’m from New Zealand and I only know of five gingers in the city where I live!’
Ik vraag haar of gingers in Angelsaksische landen veel gepest worden.
‘It’s called gingerism…’ zegt ze, ze slikt iets weg.
De term doet vermoeden dat het pesten bijna zo fundamenteel als ‘racism’ is…
‘But here you feel happy with who you are, and the hair colour you have,’ hoop ik.
‘I finally got to meet with my peers!’ straalt ze.

 

Ik loop terug naar het Kasteelplein. Rode hoofden zo ver ik kan kijken. Een jong meisje gaat op de foto voor een fotograaf. Ze is koffiebruin en heeft duidelijk Afrikaanse voorouders. Haar grote bordeauxrode afro is precies wat nog miste in de collectie van deze fotograaf.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Aug 2014 Reactie: 0

PolderwesternUitgestorven als een woestijnstadje in het Wilde Westen lagen de straten van het Zoetermeerse Stadshart te wachten op een incident, op een shoot out die de rust van deze slaapstad kon verstoren. Of op kerkklokken die de kerkgangers zouden wekken en de zondagsdienst inluidde. Slechts een witte plastic zak woei onverwacht een meter de lucht in op een zacht briesje, om twintig meter verderop weer tegen de grond te dwarrelen.

 

Ik kuierde op deze zondagochtend door het gesloten centrum van een provinciestadje. Mijn voetstappen klonken onheilspellend hol tussen de stille vier laags bebouwing, alsof ik door een drooggevallen canyon liep. De rolluiken van de winkels waren dicht, als oogleden die gesloten zijn. Gesloten winkels die regelmatig werden afgewisseld met etalages die een diepe kale betonruimte showden; winkels in verbouwing, of leegstand.

 

Er was op dit vroege uur één terras open. Een kleine uitspanning aan een driesprong in de shopping canyon: ‘Brasserie Napoleon’. Onder een kolossale parasol stonden een stuk of tien tafeltjes met stoelen. Geen bistrotafeltjes zoals je bij een ‘brasserie’ zou verwachten, maar gewoon Hollandsch degelijk terrasmeubilair. Ik zeeg neer aan één van de tafeltjes en bestelde een cappuccino.

 

Het ventilatiesysteem van de brasserie verloeide de zondagsrust naar het verleden. Door de holle winkelstraat sjokte een eenzame hardloper. Fluorescerend geel en blauw met professioneel ogend zwart, zijn outfit en gear zagen er kostbaar uit. Het uniform van de sportman verhulde nauwelijks het welvaartsvet dat hij met hardlopen hoopte te verbranden.

 

Twee tafeltjes verderop zat een club verdwaalde Spanjaarden. Reizigers die de verkeerde afslag hadden genomen, gestrand in een Vinex stadscentrum… Achter me klaagde een bejaarde vrouw tegen haar bejaarde zoon over het bejaardenhuis waar ze woonde: ‘Er is ’s nachts niets te beleven, allemaal halve dooie, er gebeurt nooit eens iets leuks, iets geks, iets onverwachts…’ Ze wilde er weg, maar haar bejaarde zoon wist ook niet waarheen dan wel.

 

Door de stadcentrum canyon flaneerde een Slavisch ogend jong meisje met een lelijke oudere man. Zij liep met haar handen in haar zakken, hij had zijn hand in de kontzak van haar strakke spijkerbroek gestoken. Weer een dikke hardloper. Verontrustend veel obese hardlopers in Zoetermeer. Een jong stel slenterde doelloos langs de nog dichte rolluiken. Het meisje droeg een T-shirt met de tekst: ‘I’d rather be shopping’

 

Alsof het afgesproken was werden de rolluiken tegelijk opgehesen. De ‘shop out’ kon beginnen in deze VVD slaapstad: Shoppen op zondag, maar wel klokslag nadat het christelijke twaalf uur heeft geslagen. Het begon te regenen.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 09 Aug 2014 Reactie: 0

Strand, Rie van der Post-KnijnenburgDe oude rookstoel van Opa kraakt bij elke beweging. Het is mijn eerste en enige erfstuk van Opa. Ik heb hem nooit gekend; hij was deze wereld al uit voordat ik deze wereld betrad. Opa deed zijn middagdutjes in deze stoel, dat vertelde mijn vader toen hij de stoel van vader op zoon aan mij gaf: ‘…dan ging hij zitten, deed zijn ogen dicht, sliep precies vijf minuten en werd dan met een schok wakker. En klaarwakker hè! Stond ie op en ging weer aan het werk.’

 

De rookstoel van Opa kraakt en op mijn schoot ligt de oudste atlas die ik bezit. De oudste en de mooiste. Als ik de grote bruine kaft opensla, kraakt ook de rug van de atlas pijnlijk. Meteen ruik ik de muffe geur van grof geschept vergeeld papier, broos geworden door een leven lang gebruik. Op het voorblad staat in een dun handschrift: ‘Voor Han, mijn lieve man, Rie.’ Links er boven is een oude krantenfoto van ing. Bos geplakt. Ik heb zelf de rouw circulaire er onder gestoken, met de foto van Oma, met heur haar door de war. Zoals ze was.

 

In de atlas zoek ik de kaart van Marokko op. Kaart 63. Met mijn wijsvinger volg ik de N9, de weg tussen de stad Marrakech, over het Atlasgebergte naar het woestijndorpje Ouarzazate.

 

Vandaag, zeven jaar geleden, zat ik in een taxi. Ik was op reis door Marokko. Backpacken. Ik wilde naar de woestijn, tien dagen met kamelen en slapen onder de sterren. De kamelen vertrokken uit Ouarzazate, daarom zat ik in een taxi. Nee, ik zat in een taxi omdat het regende. Pijpenstelen. De weg over het Atlasgebergte was één grote modderstroom en bussen reden niet meer. Alleen taxi’s. De mijne zat stampvol. Twee jonge ouders met kind op de bijrijdersstoel en een ouder echtpaar, een losse kerel en ik op de achterbank. Zes man en een kind in één taxi. Iedereen kwetterde in het Arabisch met elkaar. Ik verstond er niets van, zij spraken geen Engels en ik sprak geen Frans, dus een conversatie was uitgesloten.

 

Ik zoek op kaart 63 de hoogste bergtoppen waar de slingerende weg zich door het Atlasgebergte heen wurmt. Daar ergens moet het geweest zijn. De taxi was een kakofonie van Arabisch, buiten kletterde de regen en mijn telefoon ging af: ‘Jorrit?’ het was mijn moeder, ‘Ha, fijn! Heb ik je eindelijk te pakken… Ik heb een slecht bericht voor je…’
‘Oh… Ja…?’
‘Komt het uit…?’
‘…’
‘Oma is overleden…’
‘…’
Heel zacht begon ik te huilen. De Arabische kakofonie in de taxi verstomde langzaam. Het werd doodstil. Alleen het gekletter op het autodak; de regen bleef gestaag uit de hemel vallen en de weg werd ook voor de taxi langzaamaan onbegaanbaar.

 

We gingen vaak naar Schiphol, Oma en ik, om de vliegtuigen uit te zwaaien. Ik was vier, vijf jaar oud. Zij was zeventig, net een studie kunstgeschiedenis begonnen en vaak met een rugzak op reis door Europa. Ze wilde de kunstwerken met eigen ogen in de musea zien hangen. Als ze weer thuis was, wees ze mij in deze atlas op mijn schoot aan waar ze geweest was. En toen kreeg ze die hersenbloeding… Ze overleefde, maar was wel halfzijdig verlamd en ze kon alleen nog ‘heerlijk’ en ‘lek-ker’ zeggen. Het kon slechter… Ik ben haar enige kleinkind die haar verhalen gehoord heeft.

 

In Assanfou, midden in het Atlasgebergte, stopte de taxichauffeur voor een korte plaspauze. Een gehucht. Op de kaart kan ik het niet eens vinden. Er was een klein koffiehuis. Ik ging binnen aan een tafeltje zitten en staarde wat voor me uit, naar buiten, de regen in. De Marokkaan, die in de taxi tegen me aangeklemd zat, kwam naar me toe. Hij zette een kopje mierzoete Marokkaanse thee voor me op het tafeltje: ‘Hier… Volgens mij heb je het nodig…’ Hij zei het in goed Nederlands zonder accent. Ik kon alleen knikken.

 

Als mijn Oma nog had geleefd zou ze vandaag honderd zijn. Ze is drieënnegentig geworden, bereisde de wereld op haar zeventigste met een rugzak en becommentarieerde in de laatste achttien jaar van haar leven mijn verhalen met slechts twee woorden: ‘heerlijk’ en ‘lek-ker’.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 31 Jul 2014 Reactie: 0

PapadagDe jonge man begon meteen met een verbouwing; een reorganisatie van de ruimte. Nee, daarvoor vroeg hij het eerst nog retorisch – en meer voor de vorm – aan de andere gasten: of die lege stoel ook een lege plek was. Na het beleefde en bevestigende antwoord van de omzittenden kon hij aan de slag met zijn kleine verbouwing van het terras.

 

De rotan stoelen schoof hij opzij. Hij verplaatste de lege glazen van de vorige bezoeker naar een tafeltje naast het zijne. En tot slot zette hij zijn – nu lege – bistrotafeltje meer aan de zijkant tegen datzelfde buurtafeltje waar de glazen naartoe waren verhuisd. De twee jonge vrouwen aan dat tafeltje keken verbouwereerd naar de lege glazen invasie. De jonge man trok een verontschuldigende glimlach. Hij creëerde ruimte. De andere gasten glimlachte meelevend, de beide jonge vrouwen leken hem zelfs schattig te vinden.

 

Heel voorzichtig manoeuvreerde de jonge man een buggy in de nieuwe leegte tussen de tafels en stoelen. Vervolgens ging hij recht tegenover de kinderwagen zitten. Een jonge vader. Met kind. Het was zijn koffiedag.

 

Een serveerster zette een grote cappuccino en een bordje met brood, geitenkaas en salade met pijnboompitten voor hem neer: ‘Zoals gewoonlijk! Eet smakelijk!’ zei ze. Ze knikte hem vriendelijk toe.
‘Dank je,’ glimlachte de jonge vader.
De twee jonge vrouwen aan het naburige tafeltje sloegen kreetjes als: ‘Aaah…,’ ‘wat een poepie’ en ‘lief…’
Het was onduidelijk of dat de jonge vader of zijn kroost betrof.

 

Rustig knabbelde hij aan zijn broodje geitenkaas. Nu en dan sippend aan zijn reuzen kop cappuccino. Om de paar seconden zwiepte zijn blik de buggy in, hing deze pappa even zijn hoofd voor het gezichtje van de baby. Telkens veranderde zijn gelaatsuitdrukking subtiel. Hij observeerde. Memoriseerde. Ontdekte. Dit was zijn kind. Hij herkende en spiegelde. Hij checkte of alles goed ging, en gaf daarmee ook het non-verbale signaal af: Geen zorgen, ik ben er, ik ben hier, vlak bij jou.

 

In een geruststellend ritme bewoog het dekentje over de baby op en neer. Zijn helder blauwe ogen stonden wijd open. Ogen die rustig heen en weer wiegden, die reageerden op elke beweging in een straal van één meter. Ogen die telkens fixeerden op het hoofd van de jonge vader, elke keer dat hij zijn gezicht voor de buggy liet zien.

 

‘Pas op!’ riep hij waakzaam: Een voorbijganger wilde het terras passeren en liep daarbij bijna tegen de kinderwagen aan. De jonge vader zag het mogelijke gevaar al voordat het gevaarlijk werd. Hij verstelde de positie van de kinderwagen ook telkens, want de zon bewoog langs de hemel en wilde zo graag in het gezicht van deze baby schijnen, maar dat mocht niet van deze waakzame pappa.

 

Na een half uur stond de jonge vader op, legde geld op het tafeltje en reed de buggy soepel het terras af. De twee jonge vrouwen keken zijn lange gestalte na. Midden in het terras bleef een lege ruimte achter.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Jul 2014 Reactie: 0

Thorbjorn en Kristofer‘Ja! Zo’n baard, die moeten we natuurlijk hebben!’

 

Met die woorden werd ik gemakkelijk overtuigd door de regisseur voor deelname – en het afstaan van al mijn beeldrechten – aan een promo filmpje voor het Wereldkampioenschap voetbal. Ik hoefde alleen even op de brug van de Lekkeresluis over de Prinsengracht, op de hoek met de Brouwersgracht, te gaan staan en luid te juichen. Het was koningsdag in Amsterdam, dus de beide zijden van de Prinsengracht op de achtergrond van het camerabeeld zouden vrolijk oranje kleuren. Dit leek me een rol die ik wel kon spelen: ‘Juichende man met rode baard’. Terwijl ik mijn positie innam op de brug droomde ik al van mijn doorbraak en andere filmrollen, met meer diepgang.

 

Een hipster – met zelf  een formidabele blonde baard – grijnsde me toe en stak zijn duim omhoog. Mijn gezichtsgewas stak nog bescheiden en adolescent af bij zijn modieus getrimde kinhaar.

 

Vijf maanden lang had ik geen scheerapparaat aangeraakt om deze baard te kweken. Voordat een beetje gezichtsbeharing een baard is, wordt de pluizige aanwas maanden lang geliefkoosd en gekoesterd. Een baarddrager vergroeid met zijn baard. Afscheren wordt dan als het amputeren van een lichaamsdeel. De baard an sich schijnt op zijn retour te zijn, maar mijn baard heeft inmiddels filmische proporties en is felrood. Mijn baard was een nieuw lichaamsdeel en vandaag, op Koningsdag, werden wij eindelijk gezien.

 

De belichter hield zijn lichtsterktemeter voor mijn gezicht en knikte goedkeurend.

 

Een onafzienbare stoet oranje feestvierders trok ondertussen aan mij voorbij. Opeens stond er een jonge kerel voor mijn neus. Hij strekte zijn arm uit en kriebelde ongevraagd in mijn baardharen: ‘Wauw! Ik dacht dat ik een baard had, maar jij bent baas bovenbaas,’ zei de jongen. Iedereen vindt iets van een baard. En belangrijk: Iedereen vindt ook dat die mening even gedeeld moet worden met de baardmans in kwestie. Even plukken aan de baard van een ander is dan reglementair toegestaan.

Kristofer Hivju

Game of Thrones, Kristofer Hivju als: Tormund Giantsbane

 

De jonge kerel streek vervolgens ostentatief langs zijn eigen baard, om het verschil in lengte te voelen.
‘Ga je scheren of laat je ‘m staan?’ vroeg hij me. De fundamentele vraag die ik keer op keer moet beantwoorden. Zijn rossig wanghaar was amper twee centimeter lang.
‘Baard boven baard,’ grijnsde ik terug. Hij snapte ‘m. Baarddragers onder elkaar, aparte humor…
‘He! Jij lijkt op die ene gast uit Game of Thrones…’ zei de maat van de jonge kerel.
Daar gaan we; ik lijk altijd op een andere rooie, een meer bekende rooie…
‘Nee… je bedoelt die gast uit Vikings…’ zei de jonge kerel.
‘Oja! Hoe heet tie ook weer?’
‘Geen idee…’
Ik heb echt geen idee, we hebben geen netwerkje van mannen met rode baarden… Al schijnt er wel een Facebookpagina te zijn, dus toch een netwerkje…

Thorbjorn Harr

Vikings, Thorbjorn Harr als: Jarl Borgen

 

Ik schreeuw.
In één take staat mijn scène er op.
‘Moet het nog een keer?’ vraag ik.
Een baard is ook een ding, een lichaamsdeel, je kan er wat mee. Als je niet rookt, heb je toch iets waar je af en toe je vingers even in kan verstoppen. Je kunt er nadenkend doorheen woelen, gevaarlijk langs strijken met je hand, of je kin naar voren steken waardoor de baard als geheel in volume zwelt… Ik doe wat suggesties, maar de filmcrew vindt het prima zo. Ik moet nog even tekenen voor de afdracht van mijn rechten en klaar…

 

Alleen, maar met mijn baard blijf ik achter op de brug.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Jun 2014 Reactie: 0

MannenbroedersDe fietsenstalling bij zwembad Krommerijn lag er dit keer niet verlaten bij. Tussen de geparkeerde fietsen stond een groep mannen. Het waren alleen mannen. Een stuk of vijftien. Vooral mannen met exotische huidskleuren: Marokkaans lichtbruin, Surinaams koffiebruin en Afrikaans donkerbruin. Ik zag ook één blanke man, met een leesbril op zijn neus.

 

Met gestrekte pas liep ik doelgericht op mijn eigen geparkeerde fiets af. De wind streek kil door mijn natte haren. Mijn plunjetas drukte licht tegen mijn rug door het gewicht van de natte zwemspullen. In mijn oor dobberde nog een laatste druppel chloorwater, waardoor ik de wereld half doof waarnam. In de groep mannen werden dingen gezegd, maar ik verstond het amper. Met mijn middelvinger tjotterde ik de waterdruppel verder mijn oor in.

 

Een koffiebruine man en een donkerbruine man stonden dicht bij elkaar, ze hadden oranje hesjes aan. Beide mompelden iets onduidelijks. Eerst de één tegen de ander, dan de ander tegen de eerste. Het leek op een aflevering van Buurman en Buurman in een multiculturele versie.

 

Een jonge vrouw met lange blonde haren kwam aanfietsen. Ze reed dwars door het groepje mannen heen. Niemand van hen zei een woord, ze keken haar wel allemaal na. Ik was bij mijn fiets en frunnikte aan mijn slot tot het opensprong. Nogmaals tjotterde ik in mijn oor, een wereld vol geluid ging weer voor me open.

 

Tien meter verder op zette de jonge blonde vrouw haar fiets tegen een andere fiets aan. Ze zocht in haar zakken. De groep mannen volgde haar verrichtingen op afstand aandachtig. Nog steeds zei geen van hen iets, maar één van de oranje hesjes kwam wel in actie: Zelfverzekerd liep hij op haar af.
‘Mevrouw, u mag uw fiets niet tegen die andere fiets zetten,’ zei het oranje hesje.
‘Ik doe het toch…’ reageerde de jonge blonde vrouw recalcitrant.
‘Mevrouw, dat mag niet,’ zei het oranje hesje weer.
‘Nou en, je ziet toch dat ik het wel doe!’
Het andere oranje hesje kwam er bij staan: ‘Maar mevrouw –‘
‘Ik heb haast!’ snauwde de jonge blonde vrouw het tweede oranje hesje toe.
‘U mag niet –‘
‘Je ziet toch dat ik het wel doe!’
De jonge blonde vrouw liep weg. Beide oranje hesjes bleven een beetje hulpeloos achter bij de dubbel geparkeerde fiets. ‘A je to,’ mompelde ik binnensmonds.

 

Geamuseerd door het schouwspel van de vinnige jongen blonde vrouw draalde ik nog wat met mijn fiets tussen de fietsenrekken.

 

‘Je laat haar gaan?’ vroeg de man met de leesbril aan de oranje hesjes, ‘Je houdt haar niet tegen?’
‘Nee! Ik raak haar niet aan,’ beaamde één van hen meteen.
‘Heel goed!’ knikt de man met de leesbril. ‘Wie van jullie zou de fiets pakken?’ richtte hij zich tot de rest van de exotisch getinte mannen.
Niemand van de aanwezige mannen zonder oranje hesje gaf een bevestigend antwoord.
‘Het is natuurlijk niet jouw fiets…’ De man keek over zijn leesbril zijn toehoorders aan. ‘Net als bij “de tas”, het is bezit van de ander wat we niet zomaar mogen aanraken.’

 

De waterdruppel was terug in mijn oor. Omstandig begon ik mijn oor grondig te bewerken, met telkens een andere vinger.

 

‘Hoe spreken jullie elkaar aan?’ De blanke man met de leesbril vroeg het aan een jonge vent met een korte blonde kuif. Een tweede blanke man.
‘Gewoon met de voornaam. Eerst je eigen naam, en dan voor wie de oproep is. Als er contact is kom je met je melding,’ zei de blonde kuif.

 

Ik hield mijn hoofd schuin. In mijn verbeelding voelde ik een plas water uit mijn oor stromen.

 

‘Leroy voor Daan,’ meldde het oranje hesje zich via de portofoon aan bij blonde kuif.
‘Daan hier, zeg het maar Leroy…’ bevestigde de blonde kuif, die blijkbaar Daan heette en vijf meter verderop stond.
‘Ik sta in de fietsenstalling, en een mevrouw heeft zojuist haar fiets tegen een andere fiets gezet.’ Leroy keek naar de dubbel geparkeerde fiets.
‘Staat haar fiets aan de andere fiets vast?’ kraakte de stem van de blonde Daan door de portofoon.
‘Nee,’ antwoordde Leroy.
‘Laat het dan maar zo,’ zei de blonde Daan via de portofoon tegen Leroy.
Leroy keek op van de dubbel geparkeerde fiets, nu vragend en afwachtend naar de leesbril.
‘Ja, dat lijkt me de goede oplossing,’ zei de man met de leesbril. ‘Het is natuurlijk maar een klein voorval…’

 

Ik besloot dat de voorstelling waarschijnlijk wel afgelopen zou zijn en sprong op mijn eigen fiets; kleine voorvallen groeien zelden uit tot grote schandalen… ‘A je to, buur. Hoppeketee!’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 11 Jun 2014 Reactie: 0

WinkeldiefDe twee agenten intimideerden en fascineerden, zoals het de sterke arm der wet betaamt. De bejaarde man stond echter rustig tegenover hen terwijl hij gefouilleerd werd. Een jonge winkelmedewerker keek toe, zijn armen over elkaar geslagen. En wij keken toe, vanaf onze veilige positie in de rij voor de supermarktkassa.

 

Oud leek hij niet, maar hij was het wel, de bejaarde man. Hij had een lange beige regenjas aan, met daaronder een blazer en een vestje van tweed. Classic. Zijn volle grijze haar lag in een nette scheiding; van links naar rechts. Een zwarte pantalon reikte tot een paar glimmend zwart gepoetste schoenen. De man zag er uit om door een ringetje te halen.

 

Geroutineerd gleden de snelle handen van de agent over de kleding van de bejaarde man. Uit de binnenzak van zijn blazer toverde de politieman een droge worst. Verder had de man niets bij zich, dat uit de supermarkt kon zijn meegenomen. Alleen een droge worst. De supermarktmedewerker stond – nog steeds met de armen over elkaar – tevreden te knikken. Hij was misschien net twintig, met een rood bespikkeld gezicht van jeugdpuistjes.

 

De wachtenden in de rij voor de kassa keken geïnteresseerd naar hoe dit tragische schouwspel zich voltrok. De kassière moest de aandacht van haar klant inroepen: ‘Wilt u contant of met pin betalen? Hallo..! mevrouw..!’
De vrouw voor mij was totaal gebiologeerd door het tafereel: ‘Oh, sorry, met pin alstublieft…’

 

Intussen stonden de agenten te overleggen wat zij met hun bejaarde winkeldief aan moesten. Eén van hen bleef bij de man staan, de ander liep naar buiten. Door het grote raam vol reclamestickers van de supermarktketen zag ik nog net hoe de agent buiten via de portofoon met de meldkamer sprak. Nu en dan keek hij even snel naar binnen, naar de bejaarde man – alsof hij iets visueel moest verifiëren – knikte dan wat en gaf een kort antwoord terug aan de meldkamer.

 

Binnen wachtte de bejaarde man rustig af wat er over hem besloten werd. Zijn armen hingen slap en functieloos langs zijn lichaam. Hij bleef kalm onder de situatie waarin hij door eigen toedoen verzeild was geraakt. De rust die oude mensen uitstralen, mensen die alles al wel eens hebben meegemaakt. De agent naast hem wipte van zijn ene voet op de andere. Zijn hand lag op de slappe arm van de bejaarde man, alsof hij elk moment weg kon rennen…

 

‘Meneer!’
Ik keek verschrikt op, de kassière keek me een beetje boos aan: ‘Hoe wilt u afrekenen?’
‘Oh… eh… pinnen alsjeblieft,’ zei ik.

 

Ik drukte mijn pinpas in de houder, toetste vier cijfers, wachtte op de bevestiging, nam mijn pas terug en pakte mijn plastic boodschappentas van de kassa. Met tien passen was ik bij de deur. Juist liep de agent van buiten terug naar binnen. Ik keek nog eenmaal om. Eén seconde keken de bejaarde man en ik elkaar recht in het gezicht. Ik zag trotse ogen, geen enkele schaamte en zelfs een beetje guitigheid; alsof ik naar een kwajongen keek die slimmer was dan het systeem.

 

Hij gaf toe, hoor ik nog net. Zonde gene.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 29 May 2014 Reactie: 0

TerrasparkerenZe wilde achteruit inparkeren. Haar witte Volvo C30 stond net voorbij het lege parkeervak voor het stadsterras. Het was de eerste zomerse dag van deze lente. Het frisse witbier stond triomfantelijk zomers in grote pullen op de kleine wankele bistrotafeltjes. Een afgeladen terras met een mêlee van mannen en vrouwen, zat achter het bier op kleine wankele bistrostoeltjes. Mensenkijkers. Publiek in de commentaarpositie. Een doordeweekse donderdagmiddag, net na vier uur.

 

De witte Volvo kwam langzaam achteruit in beweging. Het terraspubliek viel stil, in afwachting van het schouwspel “die je wist dat zou komen”. Ze stuurde veel te laat in, zag één van de mannelijke toeschouwer naast me meteen. Ze ging het niet redden, wist een andere kenner al. Ze zou sowieso niet uit komen, was de consensus in het publieksvak. En ze kwám ook niet uit; haar Volvo bleef halverwege het parkeervak steken als een voetbal in het zijnet: hij ging er niet in.

 

Vinnig gaf de bestuurster gas – gelukkig in d’r vooruit – de witte Volvo spoot weg, om vervolgens aan de andere kant van de straat in één beweging een andere vrije plaats op te sturen. Te bruusk, zeiden de kenners om me heen. De Volvo ging heen en weer tussen een tamelijk dikke plataan en een zwarte Volkswagen Transporter. Heen en weer en heen en weer. Zigzaggend kroop haar witte C30 bij elke tien centimeter voor- of achteruit verder binnen de lijnen van het parkeervak. Tot ze – om onverklaarbare redenen – toch haar wielen weer ruim het vak uit stuurde. “Ga niet langs de parkeerautomaat, maar direct naar af.” Er klonk een gesmoord: ‘Aahh…’ uit het publieksvak, het terras met kenners snapte niet hoe ze deze kans kon missen.

 

Op het terras circuleerde op dat moment al bierviltjes met schematische schetsen waarop te zien was hoe je in twee stuurbewegingen je auto achteruit kon inparkeren. Het zag er logisch en redelijk uit.

 

Inmiddels waren twee mannen uit het publiek half opgestaan uit hun kleine wankele bistrostoeltje. Met hun mouwen opgestroopt en hun handen in de zakker keken ze ongemakkelijk naar de inparkerende Volvo alsof ze hun thuisclub met twee man meer op het veld zagen verliezen van een tegenstander zonder keeper. Juist op dat moment reed de zwarte Volkswagen Transporter in het parkeervak voor de witte Volvo weg. Het terras met publiek hield de adem in, dit was een schot voor open doel die je niet mocht missen. Met een ruk hikte de Volvo vier meter naar voren, stond daar abrupt stil en de motor sloeg af. De koppeling, fluisterde een kenner me toe, maar de rest van het terras slaakte een zucht van opluchting.

 

Aan de overkant van de straat stapte de bestuurster van de witte Volvo chagrijnig uit. Haar bruine halflange haren piekten wild om haar hoofd. Haar dunne witte blouse plakt doorzichtig tegen haar natte rug. Ze had witte BH bandjes. Dat kon je zien. Het zag er niet sexy uit. Zonder het publieksvak een blik of kushandje te gunnen, dribbelde ze op hoge hakken pinnig van haar auto weg. Een bruine leren tas schommelde aan haar smalle schouder. Over haar arm hing een blauwe spijkerjas. Tien passen verder draaide ze zich op één hak om, strekt haar arm richting de witte Volvo en… er gebeurde niets… Driftig liep ze drie passen terug, strekt haar arm weer, nu knipperen de oranje knipperlichten drie maal, de auto zei: tjoep, tjoep, tjoep. Het publiek dat was gaan staan, ging weer zitten en bestelde een nieuw rondje fris witbier.

 

Iets voorbij het parkeervak waar de witte Volvo C30 eerst wilde parkeren stopte een grijze Jeep Grand Cherokee 4 x 4. Langzaam reed de kolossale auto achteruit. De voorwielen draaiden naar rechts, de neus van de auto zwenkte naar het midden van de straat en de kont dook het vrije vak in. In de auto draaide de bestuurder met één hand snel rondjes met het stuur. De voorwielen draaiden naar links, de neus volgde de kont het parkeervak in. Zachtjes kwam de terreinauto tot stilstand. De wielen stonden vlak langs de trottoirband. Uit de auto stapte een bebaarde kerel met licht getinte zonnebril. Het kennerspubliek op het terras hief als één man hun bierglazen en juichte de bestuurder toe. 1 – 0! De baardman keek ons stoïcijns aan.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 16 May 2014 Reactie: 0

ScootertoeterSnerpend irriteerde de toeter van de scooterrijder achter me mijn trommelvliezen: ‘Of ik als de sodemieter wilde optiefen van het fietspad’ was de boodschap.

 

Ik fietste op de Lange Vie in Utrecht. Dat fietspad is breed genoeg voor twee. Er reed een trage fietser voor me – een oma op een fiets zonder elektrische hulpmotor, ze trapte alles zelf, ook het gewicht van de twee volle zijtassen aan haar bagagedrager – haar haalde ik juist op dat moment in. Niet tergend langzaam zoals vrachtwagens op de linkerbaan plegen in te halen, maar wel gestaag en duidelijk: ik had mijn inhaalactie zelfs vooraf aangekondigd met een handsignaal.

 

Nogmaals zeurde de scootertoeter klagelijk dat ik opzij moest. Mijn benen twijfelde even; zou ik mijn inhaal manoeuvre afbreken? Of met extra kracht doorrijden, zodat de jongen mij kon passeren – ik ging er van uit dat er een jongen op de zeurscooter zat. Moest ik me aanpassen, omdat een ongewassen jongen op een scooter zogenaamd haast heeft? Dat dacht ik niet! Ik maakte mijn passeerbeweging beheerst af. Niet versnelt versnellend als toegift aan de jongen, maar ook niet opzettelijk vertragend versnellend. Achter me hief de scooter nu een toeterlamento aan. Met mijn hand dirigeerde ik het gebaar van: ‘kalm aan, kalm aan’.

 

Opgejaagd en enigszins opgelucht stuurde ik vijf seconden later mijn fiets naar rechts; ik was de oma met zware zijtassen gepasseerd. De scooterboy kwam direct naast me rijden: ‘Je hoort me toch!’
‘Je ziet toch dat ik een fietser aan het inhalen ben,’ kaatste ik terug.
‘Als ik toeter, moet je opzij gaan,’ beweerde het jochie op z’n brommert.
‘Ik ga toch opzij,’ zei ik oprecht verontwaardigd, ‘Jij moet beter uit je ogen kijken, ik was aan het inhalen, wat moet ik dan?!’
Dat was te veel nuance voor deze jongen: ‘Je hoort me toch,’ zei hij nogmaals.
‘Jij moet geduld oefenen,’ zei ik boos. De jongen maakt een wegwerp gebaar en gaf gas. Wild slingerde hij luid toeterend zijn scooter om de fietsers voor me heen. Wie niet week werd afgesneden.

 

De rest van mijn fietsrit stelde ik me situaties voor waarin deze scooterboy tien jaar ouder was. Hoe hij dan als volwassene in een auto op de snelweg geen ruimte zou krijgen op de linkerbaan… Of hoe zijn vriendin dan niet zou doen wat hij zei… Of wanneer zijn baas hem in de toekomst zou zeggen dat die promotie er nog niet inzat… Of dat hij dan zou stemmen op een populaire politieke partij, die toch de macht niet kreeg…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 08 Apr 2014 Reactie: 0

Lee Jeffries, No16Het begon zo goed. Die leuke serveerster boog iets voorover om mijn kopje netjes voor me op tafel neer te zetten. Net genoeg om in mijn ‘cirkel’ te komen; het mysterieuze energieveld om mensen heen waarin je gevoelig wordt voor de ander.
‘Alsjeblieft!’ lachte ze, zoals een professionele serveerster lacht naar de vaste gasten. Vooral mannelijke gasten zijn er erg gevoelig voor en bestellen graag een extra kop koffie voor een extra lach van haar. Ik trap er zelf altijd met open ogen weer in.
‘Dank je…,’ zwijmelde ik, verheugd over het hartje in het schuim van mijn cappuccino. De zon scheen. Het terras was vol. En ik werd toegelachen. Ik voelde me het cliché van… van iets, en dat was heerlijk.

 

Het tafeltje naast me kwam vrij en werd meteen weer bezet door Jos. Direct drong een penetrante lucht van verschraald zweet en muffe ongewassen kleding mijn neus binnen. Als een wild dier claimde Jos met zijn odeur een straal van twee meter territorium rondom zijn tafeltje. Helaas zat ik in zijn invloedsfeer. Met mijn goed fatsoen, ochtendlijke douchsessies en viooltjesfrisgewassen kleding was ik geen partij voor dit oermens. Mijn zonnige cliché met lachende serveerster als lentevlinder betrok per instant.

 

‘Hoi Jos, hoe is het?’ vroeg de leuke serveerster.
‘Nu ik jou zie, al een stuk beter!’ antwoordde Jos.
‘Nou, dat is fijn,’ ze lachte hem professioneel een zonnige lach toe, ‘een grote koffie met een punt appeltaart zeker?’ informeerde ze nog voor de vorm.
‘Wat zou ik anders willen, koffie, appeltaart en jou zien,’ zei Jos zonder gene.
De leuke serveerster glimlachte opnieuw professioneel: ‘Het komt er aan.’

 

Jos is ook vaste gast van dit koffiehuis. Stinkend en wel. Zijn halflange zwarte haren plakken vettig tegen zijn hoofd en in zijn nek. Hij heeft altijd een donkerblauwe bodywarmer aan en doet die nooit uit, ook binnen niet. Aan de onderkant van zijn eveneens donkerblauwe canvas broek zijn feloranje banen gestikt en hij loopt op afgetrapte werkmanschoenen met stalen neuzen. Altijd als ik hem zie heeft hij deze outfit aan. Andere bezoekers proberen Jos – en de onwelriekende wolk om hem heen – zoveel mogelijk te negeren. Het personeel behandeld hem echter als een vaste gast; met egards. En Jos betaalt nooit voor zijn koffie en appeltaart.

 

‘Ik zie het wel, je doet het weer rustig aan vandaag,’ merkte Jos op, vanuit het niets voelde hij de behoefte om iets te zeggen, om precies dit te zeggen.
‘Altijd hè, altijd,’ reageerde de leuke serveerster gemoedelijk en totaal niet beledigd.
‘Ja, maar dat mag jij wel hoor, jij wel,’ gaf hij haar joviaal permissie.
‘Fijn Jos. Dank je wel. Wil je nog iets drinken?’
‘Nee! Ik heb weer genoeg gehad, ik moet er vandoor. Tot morgen!’ riep Jos. Hij stond op.
‘Tot morgen Jos,‘ antwoordde de leuke serveerster, zonder schijnbare behoefte om de rekening te vereffenen.
‘En geen dingen doen die ik ook niet zou doen hè!’ gaf hij nog een ongevraagd advies mee, om daarna gewoon weg te lopen.
‘Is goed Jos. Dàhag!’ ze lachte hem gedag.

 

‘Wil je nog iets drinken?’ De leuke serveerster stond nu voor mijn tafeltje: Haar heup opzij, één hand op die heup en in haar andere hand balanceerde een leeg dienblad. Ze lachte haar meest onweerstaanbare en aller charmantste lach. Ik was verloren.
‘Doe mij nog maar een cappuccino, alsjeblieft,’ zei ik. En ik hoopte alvast op haar hartje in het schuim.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Mar 2014 Reactie: 0

BloemenmeisjeBloemenwinkels zijn paradoxaal. Welbeschouwd zijn de fleurige bloemen die zij verkopen de lijken van wat eens levende planten zijn geweest. Wij kopen die dode bloemen voor feestelijke gelegenheden en worden daar dan vrolijk van.

 

Nu en dan bezondig ook ik mij aan deze lijkenpikkerij. Zo liep ik onlangs met een bakje bollen naar de kassa van De Bloemenhoek: Lentegevoel in een plasticbakje als cadeau. Deze bollen leefde ten minste nog, anders dan de afgesneden tulpen in de bak water verderop.

 

Het bloemenmeisje achter de kassa was zelf een vrolijke verschijning. Ze had ruim gebruik gemaakt van de poederkwast, haar wangen en voorhoofd waren egaal mat zonder een oneffenheid. In exotische kleuren scheen de felle oogschaduw mij tegemoet. En haar boerenblonde haren waren doorschoten met neonkleurig nylon nephaar.

 

‘Is het een cadeautje? Zal ik het inpakken?’ vroeg ze.
‘Ja, maar liever geen plastic, kan je het in papier inpakken?’ speelde ik mijn idealistische zelf.
‘Oh.., maar dan wordt het geen cadeautje…’ vond het feestelijk opgemaakte bloemenmeisje.
‘Doe toch maar,’ raadde ik haar streng aan.

 

Lichtelijk in verwarring zocht ze het inpakpapier voor lastige klanten. Ze vond een groot stuk bruinkleurig papier met alleen een saai logo van ‘De Bloemenhoek’ er op. Nu ze geen cellofaan om mijn lentebollen kon vouwen waren ook de inpak skills uit haar handen verdwenen:
‘Hoe doe ik dit?’ vroeg ze half in paniek aan haar collega bloemenmeisje. Ook feestelijk in de make up.
‘Gewoon zo,’ ze legde het bruine papier op de toonbank, zette het plastic bakje met lentebollen op het papier en trok de vier punten toen naar boven, ‘en dan er omheen vouwen,’ voegde ze er aan toe.
Het: ‘Oja…’ van mijn bloemenmeisje klonk niet heel geruststellend.

 

Zonder enig gevoel voor esthetiek frommelde ze het saaie papier om mijn bakje bollen. Even twijfelde ze wat te doen met de vier papierpunten, om vervolgens resoluut te besluiten ook die uiteinden tot een knoedel te knijpen en met een brede strook plakband vast te tapen.

 

‘Het is inderdaad niet echt een feestverpakking geworden…’ probeerde ik mijn gevoel voor humor op haar uit.
‘Zal ik er een lintje omheen doen?’ stelde ze me zonnig voor.
‘Dat lijkt me een goed idee.’ Ik kon het haar amper weigeren, al werd mijn bakje lentegevoel op deze manier een travestie van een cadeau: Twee gele linten omlijstte nu een vormloze prop bruin papier.

 

‘Zal ik er een tasje omheen doen?’ vroeg ze nog routineus, maar haar hand had het tasje al van de rol getrokken.
‘Heb je misschien papieren tasjes?’ waagde ik te vragen tegen beter weten in, maar ik speelde mijn idealistische zelf nu tot in de kleinste details.
‘Nee,’ zei ze opnieuw lichtelijk in verwarring, ‘we hebben alleen plastic tasjes.’
‘Dan hoeft het niet, dan gaat het zo wel mee,’ besloot ik principieel.
‘Oké.’ In één beweging verdween het zojuist gepakte en nog ongebruikte plastic tasje in de prullenbak.

 

Verbijsterd liep ik even later met een prop bruin papier en twee gele linten deze winkel van paradoxen uit.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 18 Mar 2014 Reactie: 0

SmokkelmokkelWe waren onderweg van Luxemburg-stad naar de Noord Franse stad Verdun. Mijn broer en ik. Een roadtrip. Niet één om te verfilmen: We reden in een Toyota Prius hybrid… Dat zegt eigenlijk al genoeg, maar wij maakten er daarom zelfs een sport van om ons brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden. Lifters lieten we rechts langs de weg staan, op onze achterbank geen geweren of opengescheurde chipszakken en we sliepen in een keurig budget motel. Deze roadtrip was geen lange vlucht voor de rest van de wereld, het was een gezellige vakantie met mijn broer.

 

Wie zijn of haar sibling beter wil leren kennen, moet eens een paar dagen met hem of haar op reis gaan. Een roadtrip is zeer geschikt, want je hebt te veel tijd om te doden. Na de aanvankelijke koetjes en kalfjes valt er een stilte die zich alleen laat opvullen met een gesprek dat er werkelijk toe doet: De deplorabele staat van de democratie in het algemeen, zijn vaderschap in het bijzonder en de zin van het bestaan van willekeur. Om een paar voorbeelden te noemen.

 

Mijn broer en ik verkende juist de principiële grenzen van onze willekeur met betrekking tot het één of ander. De Prius zoemde over de verlaten D603, een prima provinciaalse weg voor conversaties. Het Franse platte land van de noordelijke Elzas trok gestaag aan ons voorbij: Eindeloos golvend grasland, berooid van elke boom die het waagde zijn kruin boven het maaiveld te steken. Tot er bij een zinloze rotonde opeens drie douaniers opdoemden. Met een stopbord.

 

Stoppen. Raampje open. Twee kerels en een knappe blonde dame in uniform:
‘Parlez-vous Français?’ vroeg de douanier hoogst in rang.
‘No, in English please,’ antwoordde mijn broer.
De hoogste in rang schoof de blonde douanier naar voren – in gedachte prees ik deze geniale zet van mijn broer – de hoogste in rang fluisterde haar in het Frans in wat zij ons in het Engels moest vragen.
‘Where are you from?’ was het eerste wat ze vroeg.
‘From Luxemburg,’ zei mij broer.
‘Dutch?’
‘Oh… Yes.’ Hij was even van zijn apropos, geeft niets, goed hersteld.
‘Where are you going to?’
‘Verdun.’
‘Why.’
‘Vacation.’
‘Do you have something to report?’
Ik was blij dat mijn broer aan het raampje zat en de antwoorden gaf, want dit was het moment geweest waarop ik haar mijn liefde had gerapporteerd. Mijn broer heeft echter een vriendin, is net vader en heeft geen behoefte aan een Franse affaire, dus hij zei naar waarschijnlijke waarheid: ‘No.’
‘Do you have more than ten thousand euro in your car?’
‘We wish!’ riepen mijn broer en ik tegelijk door het open raampje.
De blonde douanier kon er om lachen, maar van de hoogste in rang moesten we toen uitstappen.

 

Allebei afzonderlijk werden we nu gefouilleerd. Ik natuurlijk niet door de blonde douanier, maar door de hoogste in rang. Zakken leeg. Spullen op het dak van de auto.
‘What is your work? Wist de hoogste in rang in het Engels aan me te vragen.
‘I’m a writer.’
‘Wraiteur…’ echolaliede hij met vet accent. Hij keek er een beetje bedenkelijk bij, maar dan nam ik hem niet kwalijk.
‘Maybe I write about you some day,’ zei ik. En ik bedacht me dat die zin veel fijner zou klinken als ik hem tegen de blonde douanier had gezegd.
‘No, no…’ wees de man mijn aanbod tot vereeuwiging af, om te vervolgen met zijn eigen grappenrepertoire: ‘Le Pay-Bas…? Where is your marihuana?’
‘Gone,’ zei ik, want met zulke slechte grappen kan je het krijgen ook bij mij. ‘We smoked it all man…whoohoo!’ vervolgde ik, met een accent dat misschien voor Jamaicaans door kon gaan.
De hoogste in rang knikte en geloofde het verder wel.

 

Intussen had de derde douanier in onze kofferbak twee gitaarkoffers gevonden. Routineus opende hij de uitermate verdachte objecten om te zien of er Tommyguns of toch marihuana in verstopt waren. Twee opties die althans door mijn hoofd schoten, ware het niet dat ik wist dat er gewoon twee gitaren in de koffers zaten. Met stalen snaren, dat wel.

 

‘What is this…’
Ik draaide me om naar mijn broer en de blonde douanier die hem fouilleerde – bofkont. De toon waarop ze de woorden ‘What is this’ uitsprak verraadde mogelijke problemen. De blonde douanier klopte op een deel van de jas van mijn broer. Hij haalde vervolgens een plastic zakje uit een handig bedoeld opbergvakje van zijn voor dit vroege lenteweer veel te warme winterjas en overhandigde het meteen aan de blonde douanier. In een flits zag ik in het zakje een mosgroene substantie, zeker meer dan de toegestane 5 gram…

 

Ik keek ongelovig naar mijn broer, maar hij leek net zo verrast als wij allemaal. Hij speelt zijn verbazing in elk geval overtuigend, dacht ik bij mezelf.
‘That! Eeh… Mouldy bread…’ zei mijn broer met een grijns, ‘I lost it a while ago… I guess… Thanks! Bit embarrassing…’
De blonde douanier giechelde en hield het zakje nu tussen haar duim en wijsvinger vast, een beetje bij haar onberispelijke uniform vandaan.
‘Shall I take this…’ vroeg mijn broer vriendelijk. Hij nam het zakje beschimmeld brood voorzichtig van haar over.

 

In mijn lijf ontspande verschillende spieren en ik schoot in een onbedaarlijke lachbui, die best een lachkick zou kunnen zijn van iemand die apestoned was.
‘You can go…’ zei de hoogste in rang.
‘Thank you!’ zeiden mijn broer en ik tegelijk.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 20 Feb 2014 Reactie: 0

TrappedDe schrik verslapte in een fractie van een seconde al mijn spieren. In de opvolgende seconde gierde de adrenaline al door mijn aderen. Mijn lichaam maakte zich gereed voor de aanval of de vlucht, maar ik kon nergens heen. Tegen beter weten in rammelde mijn hand nog eens aan de deurklink. En nog eens. Dicht.

 

Ik was op zoek naar het restaurant met het beste uitzicht van Zweden. Bovenin één van de hoogste torens van Stockholm zou ik een luxe restaurant kunnen vinden. Dat zei de dame bij de Tourist Info, een collega toerist was er zelf geweest en een inwoner van de stad wees me net nog deze toren aan: ‘Yes, this is it, all the way up,’ zei hij.

 

De lift ging tot de vierentwintigste verdieping. Dat kon ik ontcijferen. De rest van de teksten waren in onbegrijpelijk Zweeds, al die letters met diakritische tekens maakten de borden niet duidelijker. Er stond een man met confectiepak, stropdas en aktetas naast me. Ik vroeg hem of hij wist of deze lift tot het restaurant ging. ‘No, you need to step out on the top floor and there you take te stairs for one floor extra,’ zei hij. Ik stapte uit, nam de trap en stond toen in een kale hal voor een dichte deur zonder glas. Alleen een klein vierkant ruitje op ooghoogte. Vreemd… maar ik ging toch de deur door. Ik stond buiten. Meteen besefte ik dat dit niet de goede route was. Achter mij hoorde ik de deur in het slot klikken…

 

Nog eens probeerde ik de deurklink, maar het was zinloos. Door het ruitje van de deur zag ik het gele bordje met daarop de woorden ‘Nödutgång brandstegen’, en een zwarte pijl daar onder die naar mij wees. Met terugwerkende kracht werd me opeens wél duidelijk wat daar stond. Te laat. Deze deur ging slechts naar één kant open, ik stond in het noodtrappenhuis.

 

Mijn handen grepen de stangen die het trappenhuis omgaven – in wat van buitenaf bezien een dramatische pose moest zijn. Een koude Zweedse wind woei door de trapkooi heen. Vijfentwintig verdiepingen onder mij krioelden de Stockholmers over de grond. Met twee treden tegelijk rende ik de brandtrap naar beneden. Twee verdiepingen boven de grond stond ik echter voor een dicht hek. Een brandtrap met een dicht hek! Terug naar boven, nu met één trede per stap.

 

De brandtrap leidde tot de vijfentwintigste verdieping. Ik vond daar een tweede deur. Door het glas zag ik de keuken van een restaurant. Dus toch! Er was niemand aanwezig. Met mijn knokkels tikte ik tegen de ruit. Eerst zacht, alsof ik niet te veel lawaai wilde maken. Ridicuul! Toch met de schroom van iemand die weet dat hij inbreuk maakt op de privacy van een ander tikte ik harder tegen het raam.

 

Een man in kelnerkostuum keek om een stapel vuil servies heen en zag mij zwaaien.
‘I’m trapped!’ riep ik hard. Het Engelse woord klonk in zijn Nederlandse betekenis heel gek in dit trappenhuis waar ik was opgesloten.
Er kwam geen zichtbare reactie van de man.
‘Trapped’ gebaarde ik door een sleutelbeweging te maken bij de dichte deur. De kelner keek me wezenloos aan en haalde toen zijn schouders op. De gewenste actie bleef uit, hij draaide zich om en was uit mijn zichtveld verdwenen. Ik wachtte nog een paar minuten, roffelde een paar keer extra op de ruit van de deur, nu zonder schroom juist wanhopig, maar er verscheen geen mens meer.

 

Een verdieping lager, door het ruitje van de deur waardoor ik in deze val terecht gekomen was, zag ik in een flits een man voorbij komen. Meteen sloeg ik bijna een gat in de ruit. De man opende de deur voor me. Een warm geluksgevoel spoelde door mijn lijf: ‘Thank you,’ bedankte ik hem.
‘Tjänsten hiss,’ las de man het bordje naast de lift op, ‘Service elevator’ vertaalde hij de tekst voor me. Ik knikte schaapachtig en vroeg hem hoe ik in het restaurant bovenin de toren kon komen.
‘Restaurant? No, sorry. There is no restaurant upstairs.’

 

De dienstlift zakte langzaam van de vierentwintigste verdieping naar de begane grond. Steeds verder weg van het David Lynch-achtige restaurant dat niet gevonden wilde worden.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 14 Feb 2014 Reactie: 0

ValentijnssprookjesMet één beweging trok ze haar trui uit, zoals alleen vrouwen dat kunnen: twee armen gekruist, onderkant van de trui pakken, de beweging omhoog en hups de trui was uit! En opeens stond er zomaar een meisje, in geel t-shirt: schuchter en ongemakkelijk.

We stonden op een klein plateau, tegen een klif geplakt, op ongeveer dertig meter boven de grond. Onder onze voeten dobberden de eilanden waarop de stad Stockholm in vroeger tijden gebouwd was. Tijden met houten schepen, zwaarden en Vikingen. Een archipel van letterlijk duizenden grote en kleine woeste en lege eilanden die tot ver in de Oostzee uitwaaieren. Verraderlijke rotsen voor die houten schepen met hun kwetsbare huid. Ideaal decor voor een romantische date.

Met twee handen trok het meisje haar blonde haren naar achter. Ze had het koud. Op haar blote armen groeiden al meteen het kippenvel, maar toch poseerde ze gewillig. Twee duimen in de lucht. Stockholm was het panoramisch en fotogenieke decor.
‘Schnell, bitte…’ zei ze.
Ze zei het niet tegen mij, ze sprak tegen een ander blond meisje, dat een kleine pocketcamera in haar handen hield.

Het had de hele dag al gesneeuwd. De paleizen in de stad waren nu gehuld in een jas van sneeuw. Het licht van de natriumlampen in de stadsverlichting verwarmde die witte jas tot een kitscherig sprookjesdecor in zacht oranje pasteltinten. Niet moeilijk om te geloven dat in deze stad kabouters, trollen, prinsessen en andere met uitsterven bedreigde wezens woonden. Sprookjes waarin de prins altijd de prinses krijgt. Een oneindige Valentijnsdag.

Tien stappen verderop stond een jongen met een dure digitale spiegelreflex op een driepoot statief. Waarschijnlijk weinig-licht-opnames met lange sluitertijd van het besneeuwde Stockholm. Zijn telelens keek uit over de stad, maar zijn ogen waren gericht op dit blonde meisje in haar gele t-shirt met kippenvel op haar armen. Hij had misschien zelf wel graag een foto van het meisje willen maken, maar durfde het niet te vragen. En een stiekeme foto was er niet bij met zijn obsceen grote telelens.

Vrijmoedig bekeek ik het fotogenieke tafereel. De foto van het kleumende meisje werd snel gemaakt, en alleen door haar vriendin. De jongen veinsde aandacht voor zijn dure digitale spiegelreflex en de stille stad beneden ons, die door de aanwezigheid van de twee meiden werkelijk van hoofdonderwerp tot decor was geworden.

Snel trok de blonde fee in haar dunne gele T-shirt haar trui en jas weer aan. De twee blonde hoofden smoezend dicht bij elkaar. Eén van hen keek heel even om. Ik stond er nog en dat leek ongemakkelijk voor haar. Het andere blonde hoofd zei iets en knikte.
‘Nice picture,’ zei ik om mijn aanwezigheid te legitimeren, en ik bedoelde het natuurlijk als compliment, maar zij dacht dat ik aan de zojuist gemaakte foto refereerde.
‘It’s for a Facebook page; a page dedicated to pictures of people in this shirt,’ legde het bibberende meisje me nu uit. Ik vond het prima, goed initiatief! Blonde meisjes in t-shirts doen het bij mij altijd goed.
‘We ‘ll have diner in a typical Swedish restaurant, wanna join us?’ vroeg het andere meisje.
Normaal ga ik nooit met vreemde meisjes mee, maar het was Valentijnsdag vandaag dus voor één keer zei ik: ‘Yes! Nice!’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Feb 2014 Reactie: 0

Weissensee 6Er hangt een donkere nevel boven het witte dichtgevroren weer. Het is half zes in de morgen. Half naakt sta ik in de deuropening. De vrieskou slaat vreemd genoeg behaaglijk en welkom tegen mijn nog slaapwarme lijf. Ik rek mijn lichaam uit. Elke spier, elke pees, elke vezel moet deze morgen wakker worden. Vandaag gaat het gebeuren! Vandaag start ik, samen met de vier andere leden van ‘team Foske’, om de Alternatieve Elfstedentocht uit te rijden.

 

Je denkt bij het schaatsen van de Friese Elfstedentocht aan nostalgische taferelen; met erwtensoep, Fries suikerbrood, kruidkoeken van Wieger Ketellapper en Unox worsten. Sowieso verwacht je een oranje zee van die Unox mutsen, handschoenen en andere carnavaleske frivoliteiten langs de route.

 

De Elfstedentocht bestaat altijd alleen in herinneringen van lang geleden. Tijden waarin de-man-met-de-hamer je ergens langs het ijs stond op te wachten en dan gewoon een rechtse directe tegen zijn kanis kreeg voordat hij met zijn hamertje tik kon toeslaan. Tijden waarin een ouwe stoemper met ijs in de baard na honderd kilometer door een stads verslaggevertje in een dikke te fel gekleurde donsjas om commentaar wordt gevraagd, waarop die ijsbaard met een afgevroren ledemaat naar de camera zwaait en met een door valpartijen bebloede bek zegt: ‘Mooi man!’ Dat soort tijden.

 

Weissensee 5Op de Weissensee zoeken om half zeven ’s ochtends half slaapwandelede amateur atleten in het schemerdonker een vrij plaatsje op een van de wankele houten opklapbanken in het Parc Ferme; de omkleedplek. Zwijgend binden wij onze ijzers onder de schoenen. Bijna letterlijk, want de Alternatieve Elfstedentocht wordt tegenwoordig massaal gereden op de moderne variant van de ouderwetse Friese doorloper: Een soort langlaufschoen waar aluminium ijzers onder worden geklikt. Met deze schaatsen rijd je gemakkelijker door de schuren en het kruimige fondantijs heen.

 

In vijf vakken wachten de dertienhonderd schaatsers vervolgens in de ochtendschemer tot het zeven uur is. Adem slaat als rijp tegen je bivakmuts. En dan valt het kanonschot. Dwars door de kruitdampen snellen de voorste rijders naar voren, onder het startdoek door. De derde Alternatieve Elfstedentocht van 2014 is begonnen! Het peloton is in beweging, maar moet nog op gang komen. Traag rijden we gezamenlijk de eerste bocht door. Langzaam rekt de groep schaatsers uit tot een lang lint dat in acht bochten over de Weissensee zal slingeren. Zestien rondes van twaalf en een halve kilometer, tweehonderd in totaal.

 

Zodra de ruimte op het ijs het toelaat worden er treintjes gevormd. Eerst klitten de schaatsers samen die hier als groep naartoe zijn gekomen. Gekromde ruggen in sponsorkleding van lokale middenstanders: bakkers, slagers, assurantiën, schaatsclubs, heel veel kleine bouwondernemingen en de onvermijdelijke goede doelen die als sponsordoel dienen voor hen die nog een extra motivatie zochten om de Tocht der Tochten te schaatsen, in Oostenrijk.

 

In de vroegte begint deze lange dag. Ik voel me sterk. Heel sterk. Met gemak schaats ik aan kop van ons treintje. Met mijn kop in de wind voer ik de troepen aan. Slag na slag. Kop over kop. Bocht na bocht. En ronde na ronde. De gedegen voorbereiding moet zich nu uitbetalen. Twee dagen tegen heug en meug borden pasta eten om koolhydraten te stapelen. Een maand lang mijn baard laten staan voor de warmte, en die felbegeerde ijspegel… Duizenden ultra saaie trainingsrondjes op de schaatsbaan. Nu worden de mannen van de jongens gescheiden.

 

Maar er waren ook heimelijke voorbereidingen om nu uit ‘geheime’ vaatjes energie te kunnen tappen. Het begon allemaal toen één lid van Team Foske tijdens een training zo nonchalant mogelijk zei: ‘Ik heb een gelletje gekocht.’ Het leek een onschuldige terloopse opmerking, maar dit bericht bracht direct beroering en tweespalt in het hechte team. Een gelletje is een hoog geconcentreerd sport preparaat met veel suikers en koolhydraten die snel in je lichaam opgenomen worden. Niet te nassen, maar al snel had iedereen wel een paar van die gelletjes in het achterzakje van zijn of haar schaatspak.

 

WeissenseeNa viereneenhalf uur schaatsen rijden we voor de honderd kilometer onder het finishdoek door. We zijn op de helft! En we liggen een half uur onder het schema. Als we in dit tempo doorschaatsen kunnen we de tocht misschien uitrijden onder de tien uur. Onder de tien uur… hallo, we zijn pas op de helft! Mijn benen zijn nog fris. Een extra gelletje houdt ze sterk. Mijn rug is het probleem: de twee lange spieren langs mijn ruggengraat beginnen te protesteren. Voor de zekerheid kauw ik twee paracetamol weg. Een ander lid van Team Foske slikt al een week magnesium tegen spierkramp, dus ik vergeef mezelf deze zwakte.

 

Het gebruik van sportprestatie verhogende middelen is een glijdende schaal waar niet tegenop te schaatsen valt. Eerst de gelletjes, toen de magnesium, vervolgens bekende de één na de ander uit ons team dat er al dagen bietensapjes werden gedronken. Bietensap verhoogd de zuurstofopname van je bloed met 15%, voor de mindere goden een absolute aanrader. En kort daarna betrapte we een ander teamlid op het stiekem drinken van Carbo Energy Superior van Born: ‘…om de beperkte lichaamseigen voorraad glycogeen aan te vullen en zorgt tevens voor een direct transport van Preptopro® naar de spieren. Dit helpt om de spierschade te verminderen en verhoogt het prestatievermogen door het verlengen van het tijdstip tot vermoeidheid. Smaak: grapefruit.’ Eén voor één biechtte de teamleden op dat eigenlijk het hele assortiment van sportpreparatenfabrikant Born was aangeschaft.

 

Alle voorbereiding ten spijt, het ijs is ongenadig. Ongenadig hard vooral. Vooral als je valt. Een lid van team Foske kust de ijsvloer net één keer te veel. Zijn lichaam weigert verder te schaatsen. Opstaan is meteen weer vallen. Na honderdvijfendertig kilometer moet team Foske de moeilijkste beslissing nemen waar een team voor kan komen te staan… We laten een man achter op het ijs… De Tocht der Tochten wacht op niemand, maar wij rijden door met twijfel in de benen. Is het egoïstisch om door te rijden? Maar iedereen is hier om de tocht uit te rijden, in elke tijd, maar toch het liefst zo snel mogelijk. Dan ben je er maar van af… Nog één keer kijk ik om en zie het rode schaatspak van ons vijfde teamlid kleiner worden tot de rode stip oplost in de enorme witte ijsvlakte…

 

Weissensee 4Het doek, voor de twaalfde keer, honderdvijftig kilometer in de benen. We schaatsen nog steeds onder het schema van tien uur. Ik kijk om me heen hoe de koppen van Team Foske staan. Verbeten, maar vastberaden. We gaan deze tocht uitrijden! De eerste vijftig kilometer rijd je op enthousiasme, de volgende honderd kilometer op karakter, maar de laatste vijftig kilometer… Iemand in ons team schijnt ampullen met guarana, cafeïne en menthol te hebben. Een indianenmiddel dat: ‘De Adem van God’ wordt genoemd… Nee! Die laatste vijftig kilometer, die rijd je alleen uit als je in staat bent om niet meer na te denken.

 

We sluiten ons aan bij een groepje snelle schaatsers. Snelle schaatsers?! In het laatste deel van de tocht! Niet nadenken, schaatsen! Twee rondes achter elkaar. We liggen ruim onder het schema van tien uur. De rondetijden vliegen naar beneden, maar ik betaal een hoge prijs. De felle pijnscheuten in mijn onderrug kan ik niet meer negeren. Door de snelheid van deze groep krijg ik geen tijd om te herstellen. Mijn focus ligt niet meer bij mijn schaatsen en het ijs, maar bij de pijn in mijn lichaam. Ik moet even stoppen, maar de Tocht der Tochten wacht op niemand…

 

Om de Alternatieve Elfstedentocht uit te rijden moet je het spel beheersen om te schaatsen op voor jou zo goed mogelijke condities. In deze laatste rondes blijkt wie zeker is van zijn of haar eigen kracht en wie heeft geleund op de kracht van anderen. De tweeëneenhalve ronde die ik in de eerste honderd kilometer met mijn kop in de wind als locomotief van ons treintje heb gereden moet ik nu terugbetalen.

 

In de verte zie ik de drie overgebleven leden van team Foske wegrijden. Ik weersta de competitieve drang om er achter aan te gaan. Als ik mijn focus bij mijn rug heb, zie ik geen scheuren en zal ik zeker vallen en misschien anderen meesleuren ook nog. Redenaties, verstand, ik had het moeten uitschakelen… Maar nog voordat de verslagenheid in mijn benen kan zakken en mijn spieren zal verpappen staat ons gevallen vijfde teamlid als een beschermengel voor mijn neus met een ouderwets en probaat middel dat bijna altijd werkt: Een blikje Cola! ‘Opdrinken. Nu!’ beveelt hij. Als een soigneur pept hij me op en schreeuwt me terug het ijs op. En daar ga ik weer.

 

Na twee kilometer solo, schaatst een klein groepje mij voorbij. Precies het goede tempo: ‘Mag ik met jullie de laatste twee rondes uitrijden?’ vraag ik hen. ‘Natuurlijk!’ klinkt het antwoord joviaal. Ik haak aan en kan weer dromen van de finish. Dromen van het blarenbal. Over twee rondes – nog vijfentwintig kilometer – dan dans ik in de feesttent met een kruisje om mijn nek. Op onze schaatsvariant van UGG’s hebben we geen blaar kunnen oplopen, maar ik zal straks op toch wel vermoeide voeten en de vrolijke klanken van het dweilorkest de polonaise lopen tot die blaren alsnog op mijn voeten staan. Zoals het een lid van het Nederlandse volk betaamt zal ik de ijsklassiekers meelallen en verbroederend meedeinen tegen de maat in, van links naar rechts. We hebben geen ritmegevoel, maar schaatsen kunnen we! In mijn dromen haal ik alvast een rondje schuimend glühwein.

 

Weissensee 3Met een schok ben ik terug in de realiteit. In de verte zie ik de poort over het ijs, daar is de finish! Op de klok staat negen uur en dertig minuten. Mijn skibril mag af, direct voel ik de snijdende ijswind tegen mijn gezicht. Ik scheur me los van mijn laatste treintje, bedank de locomotieven en maak nog twee, drie, vier slagen, mijn armen mogen eindelijk de lucht in. ‘Jorrit!’ wordt er naar me geroepen. Rechts, langs de baan bij de finishpoort staat het voltallige ‘Team Foske’. Na alle preparaten in de voorbereiding heb ik nu, na tweehonderd kilometer, geen Fisherman’s Friends meer nodig om te janken. De tweehonderd kilometer van de Alternatieve Elfstedentocht. Het is volbracht!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 09 Jan 2014 Reactie: 0

BilspleetprivacyHet blote lijf voor me probeer ik uit alle macht buiten te sluiten. Met mijn ogen dicht vergeet ik bijna dat ik niet thuis onder de douche sta. Het warme water klettert op mijn hoofd, op mijn schouders en stroomt behaaglijk langs mijn rug. Het is net voor 8uur ’s ochtends, de slaap heeft mijn lichaam nog niet verlaten.

Abrupt houdt de warme straal boven mijn hoofd op. Ik open mijn ogen en kijk recht tegen de blote hangbuik van de oudere man tegenover me. Snel druk ik achter me op het knopje, de warme straal begint weer te kletteren. Mijn blik zakt naar mijn tenen en ik zie hoe mijn voeten in badslippers steken, sleutelbandje om mijn pols, ik voel de zwembril om mijn hals.

‘Vandaag vier keer vijftig onder de vijfenvijftig,’ zegt Rutger. Hij staat naast me onder de douche wakker te worden. ‘Vier keer vijftig onder de vijfenvijftig’ is code voor het zwemschema dat we zwemmen: Het bad is vijftig meter lang, vier keer een baan van vijftig meter borstcrawl onder de vijfenvijftig seconden.
Ik knik.
‘En dat dan vier keer.’
‘Eén keer meer dan vorige week dus,’ begrijp ik. We zijn in training voor tien kilometer.
Rutger knikt en gaat onder een andere douchekop staan.

Mijn water is weer op.
Ik druk op de knop achter mijn rug.
Er komt geen water.
Duurzaamheidsprotocol van het zwembad.
Ik wissel van douche en kan weer vier keer drukken vooruit.

Tegenover me is de hangbuik ook een douche opgeschoven. Schuim spoelt van zijn hoofd langs zijn lichaam richting het doucheputje. Zijn hand graait in zijn krappe Speedo; om ook zijn ballen even te wassen. Moet kunnen. Vervolgens gaat die hand aan de achterkant ook even door zijn bilspleet. Moet ook kunnen, al ben ik zelf geneigd om dat soort grondige schoonmaak vooral onder mijn eigen douche te doen, in alle privacy.

Nogal preuts misschien en erg ouderwets in deze tijden van verdwenen privacy. We zijn per slot allen mensen, die allemaal plassen en poepen en dus ook allemaal de bilspleet regelmatig even moeten schoonmaken… Het zijn echter wel altijd de oudere mannen met hangbuiken die ook onder deze zwembaddouche even in hun Speedo grabbelen. Nooit een jonge gozer met afgetraind lichaam, zwembril en badmuts op gezien die de noodzaak voelde om openbaar te graaien.

Iets voor acht in de morgen staan er sowieso meestal heren met hangbuiken en dames met drilbillen onder de zwembaddouche te soppen en te schrobben. Natuurlijk zie ik liever de in badpakken verpakte strakke lijven van studentes tegenover me, maar vaak zijn het bejaarden die op deze vroege uren het zwemwater alweer verlaten. Ik hoop altijd maar dat er niemand incontinent in het bad heeft liggen spartelen. Ik zwem zelf wel in de meest rechtse baan – baan 1, voor de snelle jongens en meisjes – maar het water klotst natuurlijk gewoon onder de lijnen door… Een klein scheetje in het water vind ik niet zo erg, maar…

‘Zullen we?’ vraagt Rutger. Hij wacht mijn antwoord niet af en loopt naar baan 1, schopt zijn slippers uit en valt pardoes in het zwembadwater. Er ligt één traag op de rug zwemmende zeventigplusser in ‘onze’ strook, maar die zwemmen we er wel uit…
De plons.
Het koude water.
Ik ben wakker.
Vier keer, vier keer vijftig meter, onder de vijfenvijftig seconden: Makkie!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Dec 2013 Reactie: 0

PannenkoekenkerstZij was een jonge vrouw, van midden dertig. Hij een jongetje van acht, misschien negen of tien. Ze zaten met hun tweeën in een hoekje van het pannenkoekenrestaurant op de bank van oud steigerhout, knus weggedoken in de dikke rode kussens. Voor hun neus twee grote borden: Eén spek-kaas met stroop én poedersuiker, en één naturel.

Het pannenkoekenrestaurant aan de Oude Gracht was helemaal in Kerststemming. Tegen de kleine vierkante ruitjes waren met spuitsneeuw winterse taferelen gespoten, alsof de poedersuiker pardoes tegen de ruiten was gestoven na driftig geschud met de bus door een liefhebber. De bakstenen bogen langs het plafond van de werfkelder waren sfeervol geaccentueerd met strengen LED lampjes. En op de onvermijdelijke rood-wit geblokte tafelkleden stonden kerststukjes met brandende waxinelichtjes.

Het jongetje was aangevallen op zijn ‘pannenkoek met alle smaken’. Bij elke hap droop er stroop op zijn handen, terug op zijn bord, of op zijn kleren. De jonge vrouw keek vertederd naar zijn geklieder. Waar was de vader? Naar de WC? Dan zou hij al terug zijn, en er was gedekt voor twee. Gescheiden? Eerste Kerstdag bij pappa, Tweede Kerstdag bij haar? Of was de vader gewoon weg, weggelopen? Dood misschien? Of was dit haar wenskind, de vader slechts een donor? Was het wel haar zoon? Misschien was de vader aan het werk, een kerstdienst in het ziekenhuis, bij de politie, of in een ander restaurant als kok in de keuken. De vader was duidelijk afwezig deze avond van de tweede Kerstdag. Ze hadden het gezellig met hun tweeën.

Vele tafels in het restaurant waren gevuld met gezinnen. Een stukje verderop waren zelfs twee tafels tegen elkaar aan geschoven om plaats te bieden aan een hele familie. Opa zat aan het hoofd, links van hem twee jonge ouders, rechts van hem twee iets oudere jonge ouders. Alle volwassenen waren feestelijk gekleed: Donker, met glitteraccenten. Vier kinderen zwermden om de tafels heen. Ze speelden met kleine cadeaus, gekregen van opa. Vliegtuigjes van schuim vlogen door de ruimte. De kinderen doken er achter aan. Een ober met vier pannenkoeken in zijn armen werd bijna omver gelopen.

In het glas cola van het jongetje stak een vrolijk rietje met glitter versiering. Het jochie blies hard in zijn cola, zodat het ging bruisen. Bijna over de rand. De jonge vrouw lachte naar hem en aaide even over zijn hoofd. Zij dronk de laatste slok uit een glas witte wijn. Op het bord lag nog een restje pannenkoek. Niemand om dat laatste beetje op te eten.

De jongen kreeg even later twee briefjes van twintig van de jonge vrouw en liep daar parmantig mee naar de ober.
‘Alstublieft,’ zei de jongen keurig.
‘Bedankt,’ zei de ober.
Het jongetje was al doorgelopen richting de uitgang. De ober wilde zich omdraaien en doorlopen, maar de jonge vrouw zei zacht: ‘Ehh.., ik zou graag het wisselgeld terug willen…’ De ober was geen moment van zijn á propos: ‘Natuurlijk!’ zei hij, en hij telde meteen het handje vol muntjes af uit zijn portemonnee. De jonge vrouw nam het kleingeld in ontvangst en liep snel de jongen achterna.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 19 Dec 2013 Reactie: 0

TroostforensVerwilderd draaide hij zijn verfomfaaide hoofd links en rechts, op zoek naar een reiziger met gulle ogen. Zijn haren klitte samen in vettige plukken. De poriën in de huid van zijn gezicht waren verstopt tot zwarte puntjes. Als hij sprak was zijn bijna tandeloze mond te zien, wat er nog stond was bruingeel van de nicotine en andere verdovende middelen.
‘Heeft u misschien vijftien cent voor me?’ vroeg hij aan een passant.
De man passeerde, zonder het verfomfaaide hoofd zelfs een blik te gunnen laat staan vijftien cent.

Lange stromen haastige reizigers trokken aan het verfomfaaide hoofd voorbij. Het station in en het station uit. De ochtendspits op Utrecht Centraal. De forenzen liepen in hun imaginaire cocons, staarden naar de vloer vlak voor hen en sloten de wereld buiten zolang het nog kon. Het ochtendhumeur lag nog als dauw over hun gezichten, de zon was ook nog maar net op.

‘Het is voor een kop koffie, ik heb maar vijftien cent nodig,’ probeerde het verfomfaaide hoofd nu bij een ander. Deze voorbijganger maakte een routineuze schijnbeweging alsof hij wilde stoppen, zijn hand al richting portemonnee in de kontzak, maar hij besloot toch door te haasten richting de forensentrein om op tijd op kantoor te verschijnen. Prioriteiten, en dringende collega’s die de stroom mensen in de spits bleven stuwen.

Vaak nog voordat hij zijn vraag kon uitspreken wimpelden de reizigers hem één voor één af en liepen ze door. Hun dringende bestemming als excuus om geen seconde langer stil te staan bij een man met verfomfaaid hoofd die om vijftien cent vroeg.
De man stampvoette van onmacht: ‘Ik vraag maar om vijftien cent!’ riep hij uit.
Niemand reageerde. Een enkeling keek even op van de vloer voor zich, zag het verfomfaaide hoofd en keek dan meteen weer weg. Iedereen liep door.

Alles wat hij vroeg was een kop koffie. Waar kon je tegenwoordig nog koffie krijgen voor vijftien cent? Niet een luxe bak bij de Starbucks, geen café mochaccino of een ristretto, of zelfs een ordinaire cappuccino. Waarschijnlijk wist hij een plek waar andere verfomfaaide hoofden samen potten met slappe filterkoffie consumeren, voor de kostprijs van vijftien cent per kopje.

Schijnbaar uit het niets stond er een jongen met modieus haar – een lange lok viel diagonaal over zijn voorhoofd – voor de neus in het verfomfaaide hoofd. Met een neurotisch tic zwiept de jongen met korte hoofdbewegingen de lok haar uit zijn ogen.
‘Hoeveel moet je hebben? Vijftien cent?’ hij had de muntjes al in zijn hand, ‘Hier!’
Het verfomfaaide hoofd kreeg een verbouwereerde trek, hij hield zijn hand op en ontving een muntje van tien en één van vijf cent.
‘Dank je!’ kwam hij bij zijn positieven, ‘Jij bent echt een goeie gozer, weet je..!’
De goeie gozer met modieus haar zwiepte neurotisch zijn haarlok uit zijn ogen, lachte wat en was al weer onderweg naar zijn dringende afspraak.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 05 Dec 2013 Reactie: 0

HipstergrassapAan de grote koffietafel zat een meisje, eind twintig. Ze breidde. Een sjaal, of een muts. Misschien breidde ze wel een hele trui. Ze had lang donkerblond haar, aan één kant, de andere kant was tot op één millimeter kort geschoren; beetje half punk. Ver op haar neus een bril met groot zwart jaren zestig montuur. Ze had een getailleerde bloemetjesjurk aan, afgezet met wit kant, kon nog van haar oma geweest zijn: authentieke vintage. Achter haar stond een longboard tegen de muur van de koffietent. Lekker skaten door de stad en nu breien in een koffietent: Heel relaxed.

Ik zat naast het meisje aan de koffietafel en staarde naar een klein glaasje met groen drab voor mijn neus. ‘Groene Energie’ heet het en het is geconcentreerde tarwegrassap. Super gezond! Boordevol essentiële voedingsstoffen. De nieuwe hype. Voorzichtig slobberde ik een klein slokje van de groene modder naar binnen. Het zal wel werken, maar het smaakt beroerd.
Het meisje zwaaide, ik volgde haar blik.

Door het grote raam zag ik buiten een jongen zijn fiets op slot zetten. Een ‘fixie’ een racefiets met gefixeerde versnellingen, zodat je eigenlijk een gewone fiets hebt met een zadel dat niet lekker zit. De jongen had zijn haar aan de zijkanten opgeschoren, maar wel een flinke kuif met nette scheiding laten staan en onder zijn kin een vette baard. Op zijn neus ook al zo’n jaren zestig montuur van zwart plastic en opzichtig te groot. Hij had een houthakkershemd aan en de mouwen opgerold. Een wollen sjaal hing om zijn nek, nee niet om, áán zijn nek, meer als accessoire dan tegen de kou. De skinny jeans maakte zijn benen stelten en gaven zijn hele gestalte iets sprieterigs.

De jongen en het meisje waren beide zo uitgesproken in hun stijl dat ze weer precies hetzelfde werden. Een identiteit die ontstaan was door de uitputtende poging om de esthetiek van alle naoorlogse subculturen te vangen; een soort wandelende postmoderne pastis. Authentiek in de nabootsing en daardoor dus nooit authentiek; het betekende niets meer. Irony in real life.

De jongen kwam de koffietent binnen. Ze gaven elkaar een kus op de mond.
‘Wat wil je?’ vroeg ze hem.
‘Doe maar zo één.’ Hij wees naar mijn grassap en gaf me een knipoog. Ik trok één wenkbrauw op.
‘Een wat?!’ riep ze uit. Meer een geacteerde pose aannemend dan werkelijk verbaasd.
‘Een tarwegrassapje,’ verduidelijkte de jongen. Hij haalde routineus een hand door zijn uit de scheiding gezakte haarlokken.
‘Ja, dat weet ik wel,’ zei ze wijsneuzig.
‘Weet ik, dat jij dat weet.’ Hij gaf haar een kus op haar mond.

‘Ik vind dat niets voor jou. Is meer een imagodingetje,’ zei ze plagerig. Ik kreeg nu ook van haar een relativerende knipoog. Ditmaal knipoogde ik terug, maar ze had haar aandacht alweer bij de jongen.
‘Qua grassap?’ vroeg hij.
‘Zoiets, ja…’
‘En jouw tarwe aversie dan, zeker geen imagodingetje…’ speelde hij nu quasi verontwaardigd.
‘Dat is gewoon ongezond.’
‘Zegt die jongen, van dat boekje.’ Hij keek er geringschattend bij, maar sprak de woorden uit zonder negatieve intonatie.
De voedselzandloper.’
‘Wist ik wel,’ zei hij wijsneuzig.
‘Wist ik wel dat je dat wist.’ De jongen en het meisje kuste elkaar opnieuw op de mond. En nog eens. En nog een keer.

Ik was hun enkelvoudig publiek. Beide glimlachten even naar me, zeiden niets en kuste weer verder samen. Heel knus. Ik had geen idee – werkelijk geen idee – wat we toen overeen zijn gekomen, maar zij waren het eens. En ik had zelfs een beetje het gevoel dat het mijn schuld was dat zij zo bevredigd keek.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 21 Nov 2013 Reactie: 0

PrefabWoningnoodDeftig stappen negen bezichtigers met smetteloos witte leenlaarzen door de bouwplaatsmodder. De witten bouwhelmen zijn potsierlijk, maar voorschrift.
‘Ik ga u voor, maar pas op, want er wordt nog overal gewerkt. Zoals u ziet…’ informeert een vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging ons inderdaad geheel overbodig. Overal slingeren stukken oud hout en gescheurd plastic, aangebroken verpakkingen met bouwmaterialen en pallets vol stenen. De rommelige bouwplaats wordt bevolkt door hoekige bouwvakkers met aanmerkelijk minder propere werkkleding.

Zeist! Of all places…

De populatie bezichtigers is ruim boven de zestig en uitgelaten. Net iets te hard krijten zij enthousiaste kreetjes zoals: ‘Oh! Mooi he!’ en ‘Kijk daar!’ Het grijze gezelschap overziet de bouwplaats zo blij als een kind in de zandbak. Bij de vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging informeer ik of het nieuwbouwproject toevallig een serviceflat wordt… Ze lacht vrolijk en zegt van ‘nee’, maar ik geloof er niets van. Ik vraag me af of ik me per ongeluk op een bejaardenwoning heb ingeschreven. In Zeist… Maar ik moet wat. En de noviteit schiep verwachtingen en voelde als een verplichting: Voor het eerst beleefde ik de sensatie: ‘De woning wordt u aangeboden,’ na mijn zes jarige inschrijving op Woningnet Utrecht.

Na een korte safari over modderige toendra’s en ondiepe meren komen we bij de appartementen aan. Onze vrolijke gids laat ons vrij: ‘Ik laat jullie even lekker rondkijken. Neem de tijd, het wordt jullie nieuwe huis! Als er vragen zijn, ben ik hier.’

Voorzichtig betreed ik met mijn witte laarzen het gestapelde appartementencomplex. Ik verdwaal in smalle halletjes tussen de grauwgrijze prefab betonmuren en ik ontdek bijzondere geometrische figuren in de kamerspelonken van kalk witte binnenmuren in wildverband. De speleologenlamp op mijn witte helm ontbreekt, net als een draad van Ariadne, maar ik weet miraculeus toch mijn weg terug te vinden uit dit labyrint.

‘En?!’ De vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging kijkt me verwachtingsvol aan, alsof ze me zojuist het summum van woongenot, een paleis heeft aangeboden.
‘Ehh…’ begin ik voorzichtig, ‘De huurprijs is sowieso iets boven mijn budget…’ geef ik meteen mijn belangrijkste huurbeperking aan. ‘Maar ik weet ook niet of ik hier kán wonen.., of iémand hier kan wonen,’ verbeter ik mezelf.
De vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging kijkt nu verwonderd: ‘Hoezo?’
‘Nou…’ begin ik voorzichtig, ‘ik weet niet wie deze woningen ontworpen heeft, maar de indeling is nogal…’ Ik haal diep adem: ‘De woonkamer is een pijpenla van tweeëneenhalve meter breed en tien meter lang, als je er een bank in zet kan je er al niet meer langs lopen, of je zit tegen een muur aan te kijken. Door die hartstikke leuke loggia is er een “hap” uit de slaapkamer en de woonkamer genomen, zodat je in beide kamers rare hoeken hebt waar je niets meer mee kunt. In de “grote” slaapkamer kan je geen tweepersoonsbed kwijt, want dan kan je de kamer niet meer inkomen. En ik vraag me af of je überhaupt een bed, kast of bankstel door de smalle kronkelgang van het huis naar binnen kunt krijgen…’ Ik moet stoppen, want ik moet adem halen voor het vervolg.

Naast de vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging begint een andere bezichtiger in witte leenlaarzen en met potsierlijk witte bouw helm te lachen: ‘Dat is precies wat ik ook zei’ lacht ze.
De vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging lacht vrolijk mee: ‘Ja! Toen wij de woningen voor het eerst zagen, vonden wij het ook heel onpraktisch!’
Nu is het mijn beurt om verwonderd te kijken: ‘Maar, jullie laten dit woonlabyrint toch bouwen..?’
‘Zeker, maar we hebben geen invloed gehad op de indeling van de woningen,’ verklaart ze zonnig, ‘De aannemer heeft de indeling bepaald, dat is allemaal prefab en overal hetzelfde. Maar wij vinden de indeling ook niet praktisch, hoor.’
‘Maar u wilt dit soort woonspelonken wel verhuren?’ Ik begrijp het werkelijk niet.
‘Tuurlijk, en dat lukt ook wel; er zijn zoveel mensen op zoek naar een huis, die willen we graag helpen,’ zegt de vrolijke vrouw van de woningbouwvereniging. ‘Maar wilt u de woning, of wilt u de woning niet?’
‘Wat denkt u zelf? Ik kan niet eens mijn bed kwijt in één van de kamers…’
‘Dat is een “nee” neem ik aan..?’
‘…’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 07 Nov 2013 Reactie: 0

AchterklapkapperIn de spiegel zie ik mijn eigen gezicht. Achter me staat een kleine brunette. Ze kan amper op mijn kruin kijken. Dan zou ze dat bleke stukje huid kunnen zien dat door mijn rode haar heen begint te schemeren.

‘Hoe wil je het hebben?’
‘Een stukje korter.’
‘Korter dan de vorige keer.’
‘Nee, korter dan nu…’
‘Ja.., ha ha… Ik doe wel wat, oké.’
‘Ja, dat is goed… …maar als je het dan aan de zijkanten iets langer laat; want het kroest een beetje boven mijn oren, maar dan weer wat korter net boven die zijkanten; want daar is het juist wat steiler, en als je –‘
‘– en dan bovenop weer wat langer,’ valt ze me in de reden, ‘want daar heb je weer wat slag. Je wilt het dus gewoon rond geknipt, korter dan het nu is en iets langer dan de vorige keer.’
‘Tja, ik denk het wel. Doe maar zoiets…’

Er valt een stilte. Ik staar mezelf aan. Wezenloos. De brunette begint zwijgend met de rode plukken achter op mijn hoofd. Mijn blik dwaalt via de grote spiegel naar de andere klanten. Drie stoelen rechts van mij zit een jongetje van drie, vier jaar oud met vlasblonde krullen. Een Hollands boerenkoppie. Zijn moeder zit achter hem op een bankje te wachten tot hij geknipt is. Via de grote spiegel houdt het jochie haar goed in de gaten. Zijn kapster knipt onverstoorbaar de blonde krullen kort.

Op links zie ik een oudere vrouw – ze is zeker tegen de zeventig. Ze vertelt opgewonden tegen het meisje dat haar prachtige lange zilvergrijze haar uitkamt: ‘… ik weet gewoon niet wat me overkomt. En hij is knap… en ondeugend… Gister stond tie om vier uur onverwacht bij mijn kamer voor de deur – hij woont in hetzelfde huis, daar kennen we elkaar ook van. Begint me meteen te zoenen. Binnen no time lagen we poedelnaakt op bed! En geen gedoe hè! Om het zaakje overeind te krijgen, bedoel ik. Hij dook zó boven op me, alles stijf en strak… nou ja, hij is ook geen achttien meer natuurlijk. Maar hij kan het wel!’ Ze lacht de blije en verrukte lach die verliefde mensen kunnen lachen als ze aan hun geliefde denken.
‘Zo’n oud mens, dat wil je toch niet weten,’ fluistert mijn kapster giechelend in mijn oor, net iets te hard volgens mij…

Te hard is het gesprek naast me zeker. Twee ‘wijk C types’: peroxide geblondeerd haar, kauwgom kauwende kaken: ‘…ja! Dat is een lekkertje! Die mag best een keer ‘gynaecoloog’ met me spelen!’ zegt de één.
‘Ja ja… Jij kan wel een ziekenhuis beginnen met al die gozers die met jou gynaecoloog mogen spelen…’ zegt de ander.
De twee schateren het uit. De twee kapsters houden hun scharen even van de nepblonde pruiken weg om geen onherstelbare schade te veroorzaken.

Het jongetje met de blonde krullen is zoet geweest. Zijn koppie weer keurig gekapt. Hij komt van de stoel af en stort meteen met een grijns in de armen van zijn moeder.
‘Zo, wat vind je ervan?’ Mijn brunette doet een stap achteruit en kijkt mij via de spiegel vragend aan.
‘Ik vind het fantastisch,’ antwoord ik naar waarheid, ‘dank je wel!’

Terwijl ik afreken, wordt mijn plaats al ingenomen door een andere jongen. Sluik melkboerenhondenhaar, tot net over het kraagje van zijn overhemd.
‘Ik ben gister vader geworden!’ flapt hij er meteen uit. Hij glundert. Ik vang nog wat flarden op: ‘… te weinig ontsluiting… …weeën storm… …ingescheurd… …maar een prachtige zoon!’
Alle dames in de zaak vallen één voor één stil: De kapsters, de zilvergrijze dame en de peroxide wijk C-ers.
‘Bedankt, en tot de volgende keer,’ zegt mijn brunette, om vervolgens ijlings richting de grote kappersspiegel en dit nieuwe verhaal terug te keren.
Met spijt loop ik de zaak uit.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 24 Oct 2013 Reactie: 0

Sanikolas 2De regen stort als een apocalyptische zondvloed op de havenstraat van het tropische Kralendijk. Samen met een tiental vrouwen schuil ik in een troosteloze muziektent. Het Wilhelminaplein is leeg. Vijf uur eerder waren de vrouwen nog druk bezig het plein te versieren. Het heeft sindsdien onophoudelijk geregend – waarschijnlijk een staartje van tropische cycloon Thomas. Op de Caribische zee schijnt het nog erger te spoken. Zou Sanikolas al aangekomen zijn? Of dobbert zijn stoomboot nu ergens stuurloos voor de kust van Bonaire, in grote nood? Er is ook altijd wat met die intocht…

Een douaneambtenaar stapt op ons af: ‘Ze zijn naar de sporthal, aan de Kaya Amsterdam.’
Gelukkig! De Sint is op mysterieuze wijze veilig aan land gekomen. Het komt altijd goed, als je er maar in blijft geloven! Op naar die sporthal dus!

De hal is al flink gevuld met een mix van zwarte en witte Bonairianen, Nederlandse vakantiegangers en massa’s kinderen. Sanikolas is er nog niet. Er zijn wel kleine standjes waar kinderen kunnen grabbelen. In het Papiaments gebruiken ze het Nederlandse woord ‘Grabbelton’. In een zin die verder geheel uit woorden in het Papiaments is opgebouwd klinkt dat ene Nederlandse woord met een ‘g’ en ‘r’ erg grappig.

Het is zover! Met veel kabaal komt een luidruchtig roffelende tambu band de sporthal in, met in hun kielzog veertig Pieten. Er wordt wild gedanst door de helpers van de Sint. Het regenleed en de verlate aankomst zijn meteen vergeten, de spanning stijgt. De Pieten zien er niet heel veel anders uit dan hun Nederlandse collega’s. Dezelfde kleurige page kostuums met veren en witte kraag. Van dichtbij zie ik dat de Pieten – hoewel duidelijk van zichzelf een donkere huid – allemaal zwart geschminkt zijn. Hun haar is uitbundig: Dreadlocks, grote jaren zeventig coups en punkhaar, of gewoon stijl zwart haar. Deze swingende bende komt er prima mee weg!

Uiteindelijk komt, onder begeleiding van de burgemeester, Sanikolas met statige tred de sporthal binnen. Vanaf mijn plek kan ik hem eerst bijna niet zien. De Sint is in het afgelopen jaar behoorlijk gekrompen.., en ook wat dikker geworden… Boven zijn wattenbaard heeft Sanikolas een zwart gerande bril op, zijn ogen zijn blijkbaar achteruit gegaan. De huidskleur van de Sint is ook een beetje vreemd: Een onnatuurlijk witte kleur. Zou de Sint zeeziek zijn, van het slechte weer op zee? Of is dit ook een donkere man, maar dan met witte schmink op zijn gezicht?

Het feest barst los zoals dat in Nederland ook gaat: De uitbundige Pieten dansen en springen. De kinderen zingen en dansen hun ingestudeerde verassingen voor de Sint. Sanikolas heeft voor ieder kind een lief woordje, want hij spreekt vloeiend Papiaments. Ik wist niet dat hij zo goed in zijn talen zat.

Sanikolas 3Een paar uur na de intocht kuier ik door Kralendijk. De regen is gestopt, het is meteen snikheet en broeierig. Honderd meter voor me zie ik opeens een man met lange rode mantel, met een rode mijter, een gouden staf en twee bont geklede zwarte mannen met gekleurde veren op hun hoed. Mijn hart slaat een slag over: Is hij nu al het land in, het eiland over? Het drietal schrijdt een poortje door, een schoolplein op. Ik gluur om de hoek van de poort: Er zitten dertig kinderen op witte plastic tuinstoeltjes onder een afdak van palmbladeren. Ze zingen in het Papiaments, maar ik herken de wijsjes.

De juf wenkt me: ‘American or Dutch?, vraagt ze me.
‘Nederlands’, zeg ik.
‘Kom maar binnen. Dan kan je zien hoe wij Sinterklaas vieren.’

Sanikolas is onder het palmdak gaan zitten, voor een grote tafel cadeaus. De twee Pieten flankeren hem. Volgens mij is ook deze Sint iets bruiner dan zijn bleke kleur doet vermoeden. Een andere juf bedient een kleine stereo installatie waar moderne Sinterklaasliedjes uit schallen. Ik krijg een glas cola met ijsblokjes.

De kinderen zijn onrustig, zenuwachtig, ze lopen rond, en weer terug naar hun stoel. Eén voor één mogen ze bij de Sint komen. In rap Papiaments volgt een klein gesprekje. Aan de intonatie hoor ik dat Sanikolas wil weten of de kinderen wel lief zijn geweest het afgelopen jaar. Soms wordt er even de groep in gewezen, naar een ander kind, of mengt een juf zich in het gesprek. Sanikolas is streng, maar toch krijgt iedereen een cadeau.

Na een poosje zijn de kinderen aan de Sint gewend en dan wordt mijn aanwezigheid een attractie. Ik maak een Indiase buiging naar de juf die me binnenliet, articuleer ‘Masha danki’, en verdwijn weer zoals ik gekomen was.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 14 Oct 2013 Reactie: 0

KoyaanisqatsiSchier oneindig, onbedwingbaar en onvermijdelijk stromen mensen van het Centraal Station door Hoog Catharijne de binnenstad in. Een zondag in Utrecht is voor de Utrechters een rustdag, maar voor de provincie altijd een koopdag. Als een tsunami komt de golf dagjesmensen op de stad af. Trein na trein. Golf na golf. Pulserend als de branding en periodiek als de getijden stromen de mensen door de straten van Utrecht.

Ik sta stil.

Een mens, een individu. Twee mensen een tweetal. Drie mensen al een kleine samenscholing – en soms door de politie verboden. Honderden mensen samen, een massa. Duizenden mensen die door steegjes lopen is een organisme; een school haringen in een krappe vijver.

De haringen spoelen langs me. Ik sta stil.

Een tenger jong meisje schiet langs me heen. Ze is kort. De stampende voeten en scharende benen zijn als een wuivend woud van zeewier voor haar. Lenig buigt ze haar slanke lijf om de deinende mensenlijven heen, ze ontwijkt hen handig door telkens snel links of rechts te passeren. Als een klein kikkervisje glipt ze soepel tegen de stroom in.

Ik voel een zachte duw. Er staat een man met krullend grijs haar links naast me.

‘Sorry…’ zegt de man verontschuldigend. Voor ik iets kan antwoorden is zijn blik alweer gericht op de toestromende mensen. Hij moet ook richting station. Het schiet niet op. Vriendelijk zoekt hij oogcontact met alle zwalkende tegenliggers om zwijgend tot overeenstemming te komen: links passeren of rechts? Zijn blik ontmoet glazige ogen van dode vissen die achter elkaar met de stroom meedrijven. Hij wordt overspoelt.

Rechts van mij passeert een lange man. Hij is een kop groter dan de klotsende oppervlakte van mensenhoofden op wiens kalende, geverfde of gestylde kruinen hij uitkijkt. De man kijkt echter streng voor zich uit, naar een doel ver voorbij de horizon. Met ferme passen loopt hij zelfverzekerd recht tegen de mensenstroom in. Als de Rode zee wijkt de massa uiteen en laat hem door.

Mijn trein vertrekt over vijf minuten. Ik moet in beweging komen. De keuze is: ‘kikkervisje’, ‘vriendelijk oogcontact’ of ‘blik op oneindig’.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Sep 2013 Reactie: 0

CarriereblondEven verderop schoven twee vrouwen aan een tafeltje. Niet erg uitgesproken types: eind dertig, begin veertig. De één was licht gezet, niet dik, maar een beetje mollig, een beetje “moederdik”. De ander was iets jonger, een slanke den met blonde lange haren. Precies de haarkleur voor een pornoactrice, of voor een soepele carrière in een mannenwereld. Ze bestelden glazen water, alleen water. Typisch…

‘Vervelend joh…,’ zei Moederdik tegen Carrièreblond. Carrièreblond knikte bevestigend, maar deed geen poging om er verbaal op in te gaan. ‘…beter om even hier heen te gaan, toch…?’ ging Moederdik verder, ‘…je hoeft niet meteen terug hoor. Je moet het echt zo vertellen zoals je je er zelf prettig bij voelt…’

Carrièreblond zweeg nog steeds, maar zakte wel dieper in het rotan stoeltje weg.
‘Neem gewoon je tijd. Blijf anders morgen een dagje thuis,’ ging Moederdik door. ‘Het ligt echt niet aan jou, dat weet je hè. Toch? Dat weet je hè?’, drong ze aan. Ze bleef net zo lang indringend naar Carrièreblond kijken tot zij zacht, “ja ja” knikte.
‘…ik had het graag afgemaakt,’ was het eerste wat Carrièreblond zei.

Er was iets gruwelijk mis gegaan. Er was iets volledig kapot gegaan. Automatisch begon ik de lacunes in dit mini drama aan het tafeltje naast me in te vullen: Carrièreblond had het op haar werk verkloot en Moederdik deed net te veel haar best met zeggen dat het haar schuld niet was, waardoor ik juist dacht dat ze de executeur van haar carrière was.

‘Je werkt ergens naartoe en dat kan je dan niet afmaken,’ knikte Moederdik vals vriendinnelijk. ‘Je zag het ook niet echt aankomen, natuurlijk,’ ging ze verder.
‘Nou, ik zag het wel aankomen!’ verdedigde Carrièreblond haar inschattingsvermogen, ‘maar dan is het toch nog onverwacht,’ weersprak ze zichzelf direct daarna.
‘Het moet natuurlijk nog even landen,’ probeerde Moederdik nog een keer, maar beide vrouwen zaten definitief op een ander spoor.

‘Vervelend joh, wat er is gebeurd…’

Ik had haar niet aan zien komen, een derde vrouw – midden veertig – stond bij het tafeltje van de twee vrouwen. Ze had een helm van kunstmatige krullen op haar hoofd en de lijnen van verbetenheid in haar gezicht. Pijpenkrul ging aan hetzelfde tafeltje bij de twee vrouwen zitten en bestelde ook een glas water: ‘Je bent er natuurlijk boos over, maar dat is heel logisch.’

Beide andere vrouwen zwegen nu, Pijpenkrul was de baas. Een korte stilte viel. Een telefoon ging over. Pijpenkrul haalde een iPhone uit haar tas en checkte of het een belangrijke oproep betrof. Carrièreblond keek naar de handeling van Pijpenkrul, schudde haar hoofd en keek weg van de tafel. Het had ook iets onverschilligs; dit gesprek onderbreken, een pijnlijke stilte laten vallen en daarna op je telefoon kijken.

Niet gehinderd door enig besef van haar manieren, ging Pijpenkrul verder: ‘Ik wil straks met de redactie een borrel doen, als er één moment is om een momentje te pakken, en meteen voor de hele groep, dan…’ Pijpenkrul bracht de mededeling snel en zakelijk. Het was duidelijk dat ze dit aanbod al had voorgekookt. Het paste prachtig in haar plan om deze zaak snel en zonder bloedvergieten af te handelen. Daarom zaten ze nu ook aan een tafeltje bij het koffiehuis om de hoek, en niet op kantoor.

De reactie van Carrièreblond was instinctief en direct: ‘Nee, heel lief, maar ik wil liever zelf even de tijd nemen… Ik kies zelf wel een moment.’
‘Oké. Wil je dat we nog even blijven zitten of…’ De lichaamstaal van Pijpenkrul was duidelijk: Zij was klaar. Haar aanbod werd afgeslagen. Meer tijd aan Carrièreblond besteden was als investeren in koffie terwijl je water drinkt.

De drie vrouwen stonden op en liepen gezamenlijk weg. Carrièreblond iets achter Moederdik en Pijpenkrul.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 06 Sep 2013 Reactie: 0

Feminista's2013 is een goed blootjaar, die gedachte viel me in terwijl ik voorzichtig extra zonnebrand op mijn verbrande huid smeerde. Ik las de krant in de zon op een stadsplein en zat tussen puffende en zwetende half blote lijven. September was begonnen, dus de nazomer barste los. Het afgelopen decennium betekende dat: hitte, zomerse dagen en brandende zon.

In Londen scheen een dag eerder een peperdure Jaguar te zijn gesmolten – iets met een gebouw van glas, dat de zonnestralen te geconcentreerd weerkaatste – je kon er zelfs eitjes bakken op de straat! Het stond in de krant, dus het was waar.

En op scholen was ook dit jaar de discussie losgebarsten ‘hoe kort de broekjes ook al weer mochten’, dat schreef mijn krant ook. Ik keek om me heen, voor een reality check op dit stadsplein: Kort! Constateerde ik. Naast me zat een kersverse studente met een ultra kort broekje, nauwelijks groter dan haar broekzakken. Even verderop zat een andere studente, met een zeer modieus doorschijnend zalmkleurig shirt, ik kon haar witte BH er doorheen zien schemeren.

De zomertrend van 2013 was doorschijnend: de ‘see through trend’, volgens de krant. ‘Sensueel-chic’. Zomermode met ‘een spannend accent’. Doorzichtig betekende echter niet bloot, nee nee! De trend was ‘sensueel, maar niet ordinair’. Het moest altijd ‘elegant en geraffineerd blijven’. Om me heen kijkend naar de jonge fashionista’s op dit stadsplein, vermoedde ik echter een krachtig politiek statement onder deze schijnbaar oppervlakkige modetrend: transparantie!

De nieuwe feministen claimende in de historische zomer van 2013 het recht om hun lichaam altijd en overal te exposeren. Zo komt het in de geschiedschrijving. Zoals de dames van Femen! Zij zijn in 2013 definitief doorgebroken bij het grote publiek door en plein public al hun bovenkleding uittrekken om hun blote borsten te laten zien. Menig in donkergrijs wollen kostuum geklede staatsman had het er warm van gekregen.

Even verderop in de krant stond een bericht over politici van de Hollandse coalitie die afgelopen zomer op het strand stiekem afspraakjes hadden gehad met de oppositie; om een meerderheid in de senaat bij elkaar te flirten. Politici in donkergrijze wollen kostuums: Hopeloos ouderwets…

Ik keek op van mijn krant. Over het stadsplein liep een jonge dame in een jurkje dat een doorschemerblik gaf op haar twee prachtig ronde billen. Hypnotiserend wiegde ze haar derrière van links naar rechts. Ze mochten er zijn, haar billen. Het zachte deinen onder haar dunne zomerjurk liet niets aan mijn verbeelding over…

Het was een koele lente, het werd een warme zomer en het wordt een hete herfst! Wat ik je brom!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 23 Aug 2013 Reactie: 0

Vergassing‘Nee! Je moet me niet vergassen!’

Ik schrok op uit mijn gesprek met Anna en draaide me om, naar de bron van deze woedende uitroep. We stonden op de pont van Amsterdam Noord naar het Centraal Station, samen met ongeveer dertig voetgangers, tien fietsers en twee meisjes op een zwarte scooter met pailletten als glinsterende nepdiamanten. De verstikkende lucht van koolmonoxide sloeg nu ook tegen mijn huig.

Midden op de pont stond een lange man op leeftijd, geruite overhemd met een appelgroen vest er overheen, een glanzend kale kop met nog net een rand spierwit gemillimeterd haar. Hij keek woest naar de twee meisjes op de gepimpte scooter. In een vet Antilliaans accent zei hij: ‘Neehee! Nee! Jij bent fout! Je weet dat je die brommer uit moet doen! Je moet me niet vergassen.’

‘Vergassen! Vergassen! Weet je wat vergassen is?’ beet het meisje van zich af, met haar historische kennis. De kwalificatie: “een beetje misplaatst” zou in dit geval een understatement zijn. Het meisje dat dit zei had een bleek gezicht en donkerbruin halflang krullend haar. Ze had Joods kunnen zijn.., of een halve Arabier, een Armeniër misschien, een zuid-Europeaan…

‘Komt van Noord, is gestoord,’ vertrouwde Anna – naast me – me een aloude Amsterdamse wijsheid toe.

De Antilliaan schudde zijn hoofd: ‘Niet te geloven. Zo’n grote mond. Ze weten dat ze fout zijn, maar toch kunnen ze het niet toegeven…’ om daarna ons direct aan te spreken op onze passiviteit: ‘Jullie kijken wel, maar zeggen niets!’ De dertig toeschouwers van dit onverwachte spektakel – inclusief ikzelf – keken betrapt naar elkaars tenen.

Ik moest denken aan een guitige sticker die ik eens geplakt zag op de paal van een verkeerslicht, terwijl ik met mijn fiets wachtte op groen licht. Op de sticker stond een tekening van een scooter met op de uitlaat een soort stofzuigerslang die de uitlaatgassen in het gezicht van de scooterrijder sproeit. Het onderschrift: De eerlijke brommer.

‘Hij heeft gelijk, hoor. Je mag niet met je brommer aan op de pont,’ waagde toch een vrouw van middelbare leeftijd te zeggen. De bijval werd niet gehoord door de meisjes op de stinkscooter. De Antilliaanse man knikt haar echter grimassend toe: toch een medestander.

Onze pont had de andere oever van het IJ bereikt. De klep klapte op de grond van de vaste wal. Het meisje gaf vol gas en spoot met haar vriendin achterop met haar scooter de kade op, richting het Centraal Station. De uitlaatgassen trokken langzaam op.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 11 Jul 2013 Reactie: 0

BurqakingGegeneerd liep ik de Burger King van Wenen binnen. Hartje binnenstad. Tweehonderd meter verderop stond Hotel Sacher met de beroemde ‘Sachertorte’, alle restaurants in een straal van honderd meter hadden een typisch Oostenrijkse kaart en op straat stond zelfs een tentje met ‘Wiener bradwurst’. Mijn culturele geweten gebood me een stuk taart, Wiener Schnitzel of een bradwurst te gaan eten, maar mijn benen liepen toch die Burger King in.

De stad Wenen had ooit de rijkste en dominantste cultuur in Europa: De hoofdstad van de Habsburgse dubbelmonarchie, waar wereld vermaarde componisten als Mozart, Beethoven en Strauss woonden, leefden en werkten. Het moment dat ik over de drempel van de Burger King stapte verraadde mijn voeten die cultuur voor de vluchtige fastfood van de contemporaine dominante cultuur: De Amerikaanse pop-art en kitsch hegemonie.

Het was een nederlaag, een capitulatie, een morele zwakte. In het buitenland een Burger
King binnenlopen, omdat het buitenlandse eten even mijn neus uitkwam. Ik verlangde naar de te zoute slappe friet, naar een droge hamburger met te weinig groente tussen de zompige broodjes en naar een zoete milkshake.

In dit filiaal van de Amerikaanse global culture ruste ik een moment uit van de uitbundige hogere culturele indrukken die de couleur locale van Wenen me te bieden hadden; ik wilde even dat vertrouwde logo, die smaak die overal hetzelfde is, even het gevoel van: ‘thuis is overal’. De imperialistische fastfood vond snel haar weg naar mijn maag.

Een paar tafeltjes verderop zat een kleine familie: vader, moeder en twee kleine kinderen. Elk met een Hamburgermenu voor hun neus. ‘King size’ porties. De twee kleine kinderen kirde en kliederde zoals kleine kinderen tijdens een feestbanket plegen te doen. De vader zag het minzaam glimlachend aan en de moeder was verscholen onder een donkerzwarte burqa. Ze was als een soevereine zuil van dissonant verzet te midden van dit Amerikaanse bolwerk van culinair imperialisme. Hoewel.., een voor een schoven de te zoute slappe frietjes onder de losse zwarte lap van haar burqa.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 21 Jun 2013 Reactie: 0

Oerolfahig‘Cheers!’

Zoals de ‘Lullo’s’ van Jiskefet, uit de jaren negentig, zo klonk de stem die dit woord uitsprak; een beetje ballerig, een beetje korporaal, een beetje VVD. De ‘lullo’ die bij deze geaffecteerde stem hoorde kon ik niet zien. Ik stond te genieten van een aangenaam warme straal in een douchcabine van het douch- en toiletblok op Nieuw Formerum, een ietwat saaie – maar centraal gelegen – camping op Terschelling. Het Oerol Festival was gaande, het eiland was overspoeld door kunstminnende mensen.

‘Edwin! Leuk man! Leuk om je weer te spreken! Hoe is het met je?’ vroeg de stem. Het woord ‘leuk’ klonk meer als: ‘leuik’.
Er volgde een korte stilte met daarin waarschijnlijk een antwoord van deze Edwin.
‘Cheers!’ zei de stem enthousiast, om meteen door te gaan: ‘Hé, Edwin. Het lijkt me voor jou ook veel gemakkelijker als ik morgen met jou mee vaar.’
Weer even stilte, Edwin zei waarschijnlijk iets grappigs terug.
‘Cheers! Cheers!’ brulde de stem schaterend. Een overdreven en gemaakte lach vulde het holle douchblok. Een lach die vanuit zijn tenen geperst leek. En hees. Zoals Ron Brandsteder vroeger om elke scheet van André van Duin zijn hese rokerslach kon lachen, waardoor de televisiekijker thuis zich hyperventilerend afvroeg of hij er zelf in zou blijven.

Mijn toegekende vier minuten warm water waren om, mijn aangename douchstraal hield abrupt op. Benieuwd naar de man die bij deze stem hoorde, droogte ik me snel af, om op tijd uit mijn douchhokje te kunnen stappen voordat hij klaar was met zijn gesprek.

‘Hé, Edwin, maar als het gedoe is voor je, dan doen we het gewoon later.’
Edwin had blijkbaar een aantal argumenten waardoor deze ‘stem’ niet mee kon varen.
‘Tuurlijk, tuurlijk,’ klonk het ietwat teleurgesteld. Edwin beurde hem echter meteen op, want opnieuw hyperventileerde hij een hese lach vanuit zijn tenen.
‘Cheers!’ hoorde ik mezelf al mee mompelen.

‘Hé, leuik man! Goed je weer te spreken,’ sprak de stem weer blij.
Edwin maakte nog een grapje, waarschijnlijk, of hij beantwoordde dat hij het ook een aangenaam hernieuwd contact vond, want:
‘Cheers! Cheers!’

Met mijn handdoek over mijn schouder, mijn toilettas in mijn ene hand en wat kleren in mijn andere, wurmde ik de vergrendeling van de douchdeur open. In de verder lege ruimte stond een man met zijn rug naar me toe.

Het was een stevige vent, type havenwerker. Een kaal geschoren hoofd. Gouden oorbel in zijn linker oor. Tribal tatoeage in zijn nek. Korte broek met klapkuiten. Blauw-wit gestreepte polo. Hij draaide zich juist om, telefoon nog aan zijn oor:

‘Cheers! Hé, Edwin, ik ga je zien. Leuik! Echt leuik! Cheers!’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Jun 2013 Reactie: 0

OomzeggerIk herkende ze niet, zo teder, alsof hij het al jaren deed. Die grote handen waren niet van mijn broer, maar van een tovenaar; hij bezwoer, door zacht te strelen over die kleine buik en hij sprak in onbegrijpelijke woorden.

‘Een aardappel!’ had ik vrolijk gezegd. Dat zei ik altijd in dit soort gevallen, dus dat werd van mij verwacht en ik wilde niemand teleurstellen – niet nu! ‘En dit is de mooiste!’ voegde ik er naar waarheid aan toe. Ik moest er van janken. Slecht moment gekozen natuurlijk en besmettelijk bovendien: De kleine buik begon ook te janken.

‘Ik weet al precies waar de “aan- en uitknop” zit,’ bezwoer de tovenaar met die grote handen, die eerst nog van mijn broer waren. ‘We hebben helemaal geen maat 50,’ zei hij ook nog, ‘wel maat 56 en zelfs 62, maar geen 50, alles is te groot.’ Ik keek over de rand van de wieg en zag daar kolenschoppen, platvoeten en flaporen. Te groot? Ik zag dat het goed was.

Het was er allemaal en nog geen 24 uur oud, gloednieuw, vers uit de verpakking en het werkte zoals bedoeld: Vijf vingers grepen klemvast om mijn wijsvinger. First contact! Een rituele kennismaking, intuïtief begrepen. Wat een wonderlijk zacht wezen en zo nieuw hier op deze oude harde wereld.

Ik stak mijn tong uit en hij trok zijn neus op. Ik gaf een knipoog en hij fronste een lach. We oefenden samen grimassen; voor de opa’s die om de wieg drongen met hun smartphones. ‘Nu is het wel genoeg,’ drong de tovenaar met zijn grote handen ons naar de deur. We gingen en lieten een moeder met wieg achter, dat is evident, maar nooit eerder zag ik een vader geboren.

Later – ik was al uren thuis – zag ik een foto van die gebeurtenis. Ik herkende die man die zijn tong uitstak naar een wieg eerst niet. Hij was: ‘De broer van de vader van de oomzegger,’ stond bij de foto geschreven. Ik moest een oerkreet slaken.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 03 Jun 2013 Reactie: 0

CupsizedZe keek steeds stiekem naar mij, zoals ik stiekem naar haar keek. Begin dertig, schatte ik. Haar gezicht had de esthetiek van een model; symmetrische lijnen, geen vreemde trekken en nergens oneffenheden die afleiden. Ze was dun. Haar benen waren zo dun als de houten poten van de stoel waar ze op zat. Ik kon geen begin zien van de bolling die haar kuiten toch onder haar spijkerbroekpijpen moesten veroorzaken. Hoe zou ze op zulke benen overeind blijven op de catwalk? Hoe moest ze het gewicht torsen van de bruine Louis Vuitton naast haar stoel? Haar kleine kopje espresso pakte ze met duim en wijsvinger. Met een afgemeten beweging, niet bijzonder gracieus, maar ontdaan van ruis, van alle onnodige handelingen.

Tegenover dit beeldhouwwerk zat een andere vrouw – ook begin dertig – en in een Maxi Cosi lag een meisje van ongeveer een jaar. De zus en het nichtje – dat leidde ik af uit hun gesprek. Deze zus was het tegenbeeld: beetje pafferig, plomp en aanwezig. Ze gesticuleerde alsof ze in doventaal sprak. Zus dronk een big size kop cappuccino. Naast haar stoel stonden zelfs twee tassen. Beide van Vuitton. De dames bezaten samen de complete collectie.

Het viel mijn niet zwaar om van achter mijn laptop beide deze familiereünie te observeren. Het is interessant dat dit soort vrouwen ook gewoon met een zus, nichtje en drie Vuittons in een koffie tent zitten. En vooruit, het was een knappe vrouw om naar te kijken.., èn haar casual T-shirt had een V-hals, dat bij elke afgemeten buiging naar haar kopje espresso per ongeluk een prachtig uitzicht gaf op haar decolleté…

Ze wist uiteraard van mijn steelse blikken. Zoals ze al haar hele leven blikken op zich gericht zal weten. Blikken van mannen die haar bestudeerden en dan ongemakkelijk glimlachten als zij hen een blik terug schonk.

Ze keek naar mij. Om te checken of ik haar nog bekeek. Af en toe. Met een gereserveerde glimlach. Precies berekend, herkenbaar als glimlach, maar beheerst en zonder emotie. Ik glimlachte dan terug en ging daarna zo soepel mogelijk door met schrijven, of beter: met de pose die haar de indruk moest geven dat ik schreef.

Na een uurtje was het familiebezoek afgelopen. Beide zussen verlieten de koffie tent en liepen naar een zwarte Renault Megane. Mijn bewonderd model droeg voor de gelegenheid heel gracieus een compositie van drie Louis Vuittons en haar zuslief droeg een Maxi Cosi met kind.

Bij het wegrijden zag ik dat één van de drie Vuittons nog op het dak van de auto stond. Gelukkig had deze schone niet één Vuitton en drie nichtjes.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 May 2013 Reactie: 0

SorrysorriesWe kwamen gelijktijdig bij de ingang van de supermarkt. Ikzelf met een lege rugzak op mijn rug en een studente met blond krulhaar tot op haar rug en een lege boodschappentas in haar hand. Rond zes uur ’s avonds is het dringen bij de deur van de buurtsuper: volle boodschappentassen steunen en kreunen naar buiten, terwijl lege boodschappentassen gehaast naar binnen willen.

Zij kwam van rechts, ik kwam van links. Zo zou het in het proces-verbaal zijn opgetekend. In het gemotoriseerd verkeer zou zij voorrang hebben, maar die regels gelden niet voor voetgangers onderling. Geheel gelijktijdig stonden we voor de ingang van de supermarkt. Zo’n ingang met een luchtsluis, dat werkt als een trechter.

‘Oh, sorry’, zei ze.
‘Geeft niks, ga je gang’, zei ik.

Ik hield in en liet haar voor gaan. Studentes met blond krullend haar snijd ik niet de pas af, ik kijk wel uit!

In de supermarkt liep een jonge vrouw voor me door het smalle gangpad. Ze sleepte een halfvolle trolley achter zich aan. Eén van de wieltjes bleef haken achter een display met de weekaanbieding: twee pakken sap voor de prijs van één. Het handvat van de trolley gleed uit haar hand. Kletterend viel de grootformaat shopmand tegen de grond. Geschrokken en schuldbewust keek ze me aan:

‘Oh, sorry,’ zei ze.
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen hoor,’ lachte ik begrijpend.
‘Oh, nou, sorry voor sorry dan…’

Er was een epidemisch ‘sorry-virus’ uitgebroken. Zou Roel Coutinho van het RIVM het al weten?

Enkele minuten later lagen al mijn boodschappen op de band. Ik pakte zelf het ding – bestaat er een woord voor? – dat aangeeft dat de boodschappen er na van een andere klant zijn. De man na mij in de rij had dezelfde gedachte, hij reikte al richting het ‘balkje(?)’ en stootte met zijn hand tegen mijn hand.

‘Oh, sorry,’ bromde hij.
Hoezo ‘sorry,’ vroeg ik me af, wat doe je verkeerd?

De rugzak met boodschappen hing daarna zwaar om mijn schouders. De punt van het twee-voor-de-prijs-van-één pak sap prikte in mijn rug, precies tussen de achtste en zevende wervel van onder – of daar in de buurt, ik heb geen idee, maar het voelde niet erg gemakkelijk. Bij de uitgang stond de vaste straatkrantverkoper van deze supermarkt. Hij knikte me al vriendelijk toe:

‘Straatkrant?’ vroeg hij.
‘Nee, sorry…’ zei ik.
‘Geeft niks, goeie dag nog!’ glimlachte hij.
‘Ja, jij ook…’ mompelde ik.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 17 May 2013 Reactie: 0

MoederzwerfsterDe Utrechtse wijk Wittevrouwen is een witte wijk met welgestelde jonge gezinnen. Keurig, veilig en eenvormig, en dus een beetje saai. Prima wijk voor kinderen om hun eerste vijf levensjaren door te brengen, dat wel.

Ze stond bij de deur van een statig pand – zoals er alleen maar statige panden in deze ‘herenstraat’ van Wittevrouwen staan. Een ‘eind-dertig-moeder’ met kort praktisch moederkapsel, haar kind op één arm, een riem met een leverkleurige labrador aan haar andere arm en een lege Maxi-Cosi aan haar voeten. Ze stond te frummelen met haar sleutelbos.

Een ander vrouw kwam de moeder met kind passeren, ze hield even in, bleef staan en vroeg haar: ‘Mag ik even je kind zien?’ De yuppenmoeder keek verbaasd naar de vrouw, maar liet dan toch trots haar pasgeborene zien. Ik kende haar wel, die andere vrouw.

Enkele maanden geleden ging bij mij thuis de deurbel, ik stommelde naar beneden, deed open en zag een kleine dikke vrouw. Haar gezicht was vlekkerig bruin verbrand, alsof ze altijd in de zon stond, maar nooit zonnebrand smeerde. Een geleefd gezicht. Haar lange piekharen hadden een onbestemde askleur en plakten vettig om haar hoofd. Ze had een mintgroen trainingspak aan.

Ook toen kende ik haar wel, deze vrouw met haar ongezond zongebruinde gezicht. Ze stond meestal bij de supermarkt om de hoek. Altijd met precies dit mintgroene trainingspak aan. Ze verkocht daar het straatnieuws. Ik groette haar altijd. En dan liep ik door naar mijn huis.

‘Mag ik je wat vragen?’ vroeg deze vrouw in haar trainingspak, toen ik de deur voor haar opendeed.
‘Ja..,’ aarzelde ik.
‘Zoals je ziet ben ik zwanger…’ Ze aaide ostentatief met haar hand over haar dikke buik: ‘Heb je misschien een paar euro voor me, zodat ik vannacht een keer binnen kan slapen?’ ‘Voor mij en mijn kindje,’ voegde ze er aan toe.

Met twee grote passen passeer ik de yuppenmoeder met haar pasgeboren kind op haar arm en de mintgroene dakloze straatkrantverkoopster die naar het kind stond te gluren. Nog steeds een dikke buik, constateerde ik in het voorbijlopen.

Met elke pas die ik verder naar huis liep viel me een nieuwe gedachte in: Zou ze een paar maanden terug echt zwanger zijn geweest? Heeft ze überhaupt een kind gehad? Waar is dat kind nu dan? Wie wil er eigenlijk seks met haar? Andere zwervers? Of verdient ze tussen de bosschages van het Griftpark om de hoek in de schemeruren wat kleingeld bij…? Zou ze heel erg graag een kind willen? Zou ze in staat zijn haar dakloze bestaan op te geven voor haar kinderwens..?

Ik was thuis, draaide de sleutel in het slot, opende mijn deur, stapte naar binnen en deed de deur dicht.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 04 Apr 2013 Reactie: 0

SunswipeEen warmbloedige straatcultuur vloeit latent door de aderen van de Nederlander. Echt! De ware volksaard bewijst zich elk jaar aan het eind van de winter: Met opgerolde mouwen, met Ray Ban op de neus en chique drankjes kondigen we bij de eerste warme zonnestralen vanaf een terras Martin Bril’s Rokjesdag af. Alsof een natuurfenomeen zich laat sommeren…

Ik liep op Tweede Paasdag door mul zand over de smalle zeereep op zoek naar een geschikt terras voor mijn offerrite, in blijde verwachting van een aanstaande lente. De strandtent op dit Noordwijkse strand was geen kierend schamel bouwsel, dat elk voorjaar opnieuw op het stuifzand wordt opgebouwd; nee, een waar houtenpaleis, met vrolijke torentjes in pasteltinten doemde op achter het lage duin.

Het hippe volk zat amechtig op het trendy strandmeubilair achter de zomerdrankjes: Rosé, Prosecco en Spritz. Allemaal heel erg seizoen 2012, of zelfs van nog eerder. Wat zou het modieuze drankje van 2013 worden?

Ik vond een geschikte tafel met stoel. De koude wind uit het noordoosten werd gebroken, door zon, zee, zand verweerde houten wanden van de strandtent. Het kon net. Het kwik kroop op deze plek – uit de wind en in de zon – op tot net 8, – misschien heel even – 9 graden… Bóven nul, dat wel! En dat was al heel wat, na deze winter met maandelijks supplement.

Aan de tafel naast me zat een Duitse vrouw met obesitas en een iPhone. Er was geen plek op de beschermhoes van haar telefoon onbezet met plastic stras steentjes. Al haar aandacht was gericht op de wereld in haar kostbare apparaat. Ook haar dochter, in alles een kopie van haar moeder. Alleen turen in en aaien over het scherm: Swipe away door de wondere wereld van facebookberichten.

De man van dit gezin keek eenzaam om zich heen. Hij was niet zo ‘in touch’ met de moderne communicatietechniek. Hij had gouden ringen om zijn worstenvingers en twee honden aan een met ‘spikes’ afgezette riem. Bulterriërs, geen pitbulls, maar vervaarlijk genoeg om de lente aanbiddende mens te intimideren en het ‘dogswipen’ te beletten. Af en toe communiceerde de man een rukje aan de riem zodat de beesten wisten wie de baas was; hij hield de lijnen kortaf.

Ik bestelde een kop cappuccino en draaide mijn gezicht naar de zon. Het terras vol kleumende Nederlanders en swipende Duitsers hield stug vol. De hint van zout op mijn lippen ging ik nu snel proeven. De wind blies mijn haren al tot een wanordelijke pruik. Maar bovenal: Straks, als ik al lang weer thuis was, dan is er die gloeiend zinderende ‘afterparty’ op mijn huid die we bij ons thuis: ‘de zon in je gezicht’ noemen, maar die anno 2013 vast ‘sunswipe’ gaat heten. De lente is begonnen!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 04 Jan 2013 Reactie: 0

NieuwjaarsbonusVoor de eenzame man leent de jaarwisseling zich bij uitstek om hier en daar een vrouwenkus te stelen. Voor vijf dagen zijn alle vrouwen vogelvrij voor gewassen en ongewassen kerels. En niet één kus, drie zoenen! We doen het op z’n Hollands.

En dan het liefst die hele mooie hautaine vrouw, die schalks wordt beslopen met een zeer welgemeend: ‘Gelukkig Nieuwjaar!’ om dat dan direct te verzilveren met een overrompelende drieklapper. Een vent met een beetje humor laat zijn baard drie dagen staan, zodat ie lekker prikt. Flauw, maar leuk.

Een goede vriendin zoen je gewoon geoorloofd op de mond. Dat doe je het hele jaar niet, alleen beschaaft een kusje op haar wang, maar in dat ene magische minuutje vlak na middernacht is heel even alles intenser. Klein genoegen aan het begin van elk nieuwe jaar.

Maar wie kom je tegen in de korte ‘window of opportunity’ vlak na 1 januari? Na het eetfestijn met de kerstdagen en de oliebollen tijdens de jaarwisseling ligt Nederland dan op de bank uit te buiken.

Ik liep bijvoorbeeld naar de supermarkt om de hoek. Uitgestorven. Ik kon zo doorlopen naar de kassa, met mijn halfvolle mandje. De mooie vrouwen van Utrecht hadden even geen nieuwe kruidenierswaren nodig, of ze hebben geen boodschap aan mijn welgemeende nieuwjaarswensen.

Ik had ook niet veel nodig, maar ik moest wel. De zegelspaaractie eindigde deze week. Ik moest nog drie zegels. Een aantal dat ik never nooit ging halen. Had ik anderhalve maand voor niets zegeltjes gespaard en geplakt. Dus ik moest zinloos bijkopen. Precies de reden waarom de supermarkt een zegelspaaractie organiseert. Ik was er in getuind.

Tijdens deze dagen vol beste wensen ziet een caissière er natuurlijk het liefst uit als een blozende studente, met lang blond haar en grote ogen – die je verlangend om jouw nieuwjaarszoenen toe smachten, terwijl ze sensueel boodschappen laat ‘biepen’. Althans, in die eenzame mannenfantasieën. De droomwereld waarin ook de boodschappenband totaal geen onoverbrugbare hindernis is.

Helaas trof ik de kille werkende deeltijdmoeder die chagrijnig haar uren kassacorvee uitzat. Verbolgen dat haar ambities waren vervlogen zonder dat ze ooit hoger op de ladder van het supermarktwezen was geklommen.

Zwijgend leegde ik mijn mandje op de band. Nurks biepte het ijskonijn mijn boodschappen af.
‘Oja,’ zei ik alsof ik het ter plekke bedacht, ‘nog een heel gelukkig Nieuwjaar!’
De koele caissière ontdooide achter haar kassa: ‘Ja, het is nog net nieuw jaar…’ ontkende ze toch nog bijna de grond onder mijn zeer welgemeende wens. Om daarna licht opgewarmd te vragen: ‘Wilt u de bon?’
‘Ja graag,’ antwoordde ik beleefd, ‘en de zegel graag.’ Ik legde een beetje nadruk op het enkelvoud van het woord ‘zegel’.
De nu gesmolten caissière reageerde perfect: ‘Hoeveel zegels moet je nog?’
‘Drie,’ zei ik direct en naar waarheid, me terdege bewust dat ik met mijn aankoopbedrag net aan recht had op slechts één…
‘Een, twee, drie!’ pelde de caissière af van haar dikke rol zegels: ‘Alsjeblieft.’
‘Dank je wel!’, bedankte ik beleefd.
Geen kus, wel zegels. Spaarkaart vol. Bonus!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 17 Dec 2012 Reactie: 0

Koekebakker‘Koekenbakker!’ hoorde ik roepen over het plein. Het was lang geleden dat ik dat woord had gehoord.

De man die het riep stond twintig meter verderop. Een bonkige kerel van bijna veertig, maar met het afgewerkte gezicht van begin vijftig. Hij had grauwe werkschoenen met stalen neuzen aan, een ouwe spijkerbroek met gaten en een gewatteerd houthakkershemd als jas. Het zou mij niet verbazen als hij ergens in de bouw werkte, of een ander ambachtelijk buitenberoep.

Ik loerde om me heen om te zien wie deze kerel zo toe riep. Het plein van Vredenburg in Utrecht was uitgestorven. Tegen wie riep die vent: ‘Koekenbakker?’ Niet tegen mij bleek, want hij keek triomfantelijk naar de visboer in een van de kiosken op het plein.

Het ‘Koekenbakker’ klonk niet als plagende bijnaam, zoals je een visboer ook: ‘ouwe schelvis’ zou kunnen noemen. Een bijnaam die misschien ook logischer zou zijn voor een visboer, dan ‘koekenbakker’… Deze bouwvakker sprak het woord meer uit als in een eureka; alsof hij al dagenlang langs de kiosk liep, denkend wat voor naam de visboer ook al weer had – hij wist het heus wel… – en juist nu schoot het hem te binnen: ‘Koekenbakker!’

De reactie van de visboer op deze triomfantelijke vrolijkheid van de bouwvakker was daarom des te verrassender: ‘Hallo…?’ klonk het sec uit de kiosk, als in: ‘kan ik u helpen?’ En daarna niets, geen: ‘Hey, Bob de Bouwer’ of zo… De zo enthousiast begonnen conversatie sloeg meteen dood op de grijze tegels van het lege plein.

Moederziel alleen stond de bonkige kerel met zijn handen in zijn zij te wachten op een bevestigend antwoord dat niet kwam. Ik deed alsof ik er niet was en hoopte dat hij me niet zag staan – midden op het plein. Enigszins bedremmeld draaide hij zich om en liep in tegengestelde richting weg. Ik kon maar één woord bedenken om hem te omschrijven…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 07 Dec 2012 Reactie: 0

Reisverblinding‘Ben je er nog?’ De man slingert zijn vraag met een hoge piepstem ongericht de stationshal in. De hoge bogen van de overkapping echoën de kakofonie van duizenden kelen die vragen om informatie over de treinstoring.
‘Als ik weg ga, zeg ik het tegen u’ probeer ik de man gerust te stellen – het is al de derde keer dat hij checkt of ik er nog ben.

We staan voor de Kiosk in de centrale hal van Utrecht Centraal, in een lange rij van gestrande reizigers die hun gratis kopje troost van de NS komen incasseren. Net niet helemaal in lijn met de rij andere wachtende, de man kan natuurlijk niet zien dat hij net iets te veel naar rechts staat. De rij heeft door ons nu een rare bochel.

Zijn hond ligt kalm en rustig op de grond te wachten op wat komen gaat, kop over èèn voorpoot heen, ogen dicht. Bij een blinde geleidehond denk je aan een frisse blonde Golden Retriever, met een trouwe maar schrandere oogopslag, die alert om zich heen kijkt of de blinde baas niet tegen een misplaatste reclamezuil loopt. Afgezien van het blinde tuigje met beugel ziet deze zwart wit gevlekte stamboomloze asbak met grijze haren om de neus er niet naar uit dat hij zijn baas ervan zal weerhouden onder lijn 9 te lopen.

‘Hij is helemaal van slag’ zegt de blinde man, hij wijst naar een lege plek op de grond net naast zijn hond, ‘al die mensen. Het is te druk voor hem…’ De hond tilt zijn kop op, gaapt, likt zijn snorharen en ploft weer neer. Een beetje slijm zakt uit zijn snuit op de tegels van de stationsvloer.
‘Ben je er nog..?’
‘Ja, ik ben er. Vlak naast u…’

Vanochtend heeft hij bij het scheren een plukje baardharen op zijn wang overgeslagen. Vlak boven zijn rechter slaap bungelt een klein poliepje dat er om vraagt om achter een nagel te verdwijnen. In een verder netjes gekapt kapsel steekt een pluk tegendraads de ongekamde richting uit. En zijn grauwe vormloze overhemd is gekreukeld, alsof hij er – per ongeluk – ook in geslapen heeft. Kleine dingen, zaken die opvallen als je jezelf in de spiegel bekijkt.

‘Hoeveel is het?’ piept de man. Zweet parelt op zijn voorhoofd.
‘Vijf, veertig’ antwoord ik.
De blinde man staat wijdbeens, zijn witte wandelstok met de waarschuwende rode banden klemmend onder zijn flinke pens en aldus zijn handen vrij om naar zijn portemonnee te tasten. De hele rij smachtende Kioskkoffieklanten bekijkt ongegeneerd dit tafereel: De man, diep voorovergebogen, leunend op zijn wandelstok, starend in het niets, tastend in zijn portemonnee naar munten die samen vijf euro veertig maken.

‘Loop je nog even mee naar het busstation?’ vraagt de man met zijn hoge piepstem. ‘Ik ga maar naar huis, hier kom ik niet doorheen…’
Voorzichtig manoeuvreer ik man en hond door de reizigersdrukte en de stationsverbouwing via alternatieve routes richting het busstation aan de andere kant van Utrecht Centraal.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 08 Nov 2012 Reactie: 0

Kafkamaffia‘Als u dan hier uw handtekening wilt zetten.’ De verkoper houdt een digitaal schrijfplankje en een plastic pennetje voor mijn neus.
‘Wacht even…’ zeg ik, ‘hoeveel staat er nog op mijn oude abonnement?’
‘Vijftig euro’ antwoord de verkoper terstond zonder met zijn ogen te knipperen.
‘… en…’
‘En dat kunt u niet meenemen’ interrumpeert hij.
‘Oh… Da’s jammer…’
‘Ja…’ Hij laat een stilte vallen en kijkt mij met één opgetrokken wenkbrauw aan. ‘Maar ik maakte de afweging voor u: Of een nieuw abonnement afsluiten, dat kost u dertig euro extra, of de vijftig euro laten vervallen.’ De verkoper klinkt alsof hij me zojuist heeft behoed voor grote onvoorziene kosten, in plaats dat hij me met droge ogen vijftig euro door mijn neus boort.
‘Er is geen…’
‘Nee’ klinkt de jongen nu zeer gedecideerd, om weer verkopersvriendelijk te vervolgen: ‘Ik denk dan: wat maakt die vijftig euro dan uit?’
‘Ja, wat maakt vijftig euro uit.’ Het sarcasme ontgaat hem totaal.
‘U kunt ook nog even wachten met het kopen van een nieuwe telefoon…’ De verkoper glimlacht er vals bij. Hij weet dat ik mijn nieuwe iPhone geen maanden langer in zijn donkere magazijn wil laten liggen. Verkopers hebben mensenkennis.
‘Kan je me voor dat bedrag niet een mooi hoesje cadeau doen?’ probeer ik een elegante tussenoplossing.
‘Kan ik niet doen. Regels van de baas.’ Hij doet een stap naar achter, alsof hij aangeeft: als je dit scenario gaat afdraaien kan ik echt niets voor je doen. Dus draai ik dat scenario wel af:
‘Hoezo? Ik ben al zeker tien jaar klant bij je baas. Eerst bij Orange, maar dat is door jullie overgenomen.’
‘Sorry, kan ik niet doen.’ Met een glimlachje: ‘Dan had u thuis moeten inloggen op uw persoonlijk account en de optie “T-Mobile Extra” moeten activeren. En ik zag al: dat heeft u niet gedaan.’ Hij klinkt bijna triomfantelijk. Hij zit helemaal safe, zijn teksten, de oplichterij is waterdicht.
‘Oh, maar bij Orange had ik die optie wel aan staan’ verweer ik mij. ‘Ik kreeg altijd een cadeautje van Orange.’
‘Ja. Maar Orange is failliet.’ De stem van de jongen wordt nu zelfs kregelig.
‘En jullie hebben mijn abonnement toen overgenomen,’ laat ik me niet uit het veld slaan, ‘dus ook mijn instellingen, dus heb ik recht op een cadeautje. Ik houd zelfs vijftig euro over!’ zeg ik om mijn gevoel van “cheap ass motherfocker” te sussen. ‘Ik wil graag een hoesje!’
‘Kan ik niet doen. U had zelf na de overnamen de optie moeten aanvinken.’
‘Ik heb er toch niet om gevraagd dat jullie mijn telecomprovider overnamen? Ik heb ook nooit gehoord van jullie dat ik iets moest aanvinken.’
‘Wees blij dat we Orange hebben overgenomen, anders was je je provider sowieso kwijt geweest; ze waren failliet!’ Klinkt de jongen superieur.
‘…’
‘Wat doet u?’ Zijn armen over elkaar, nog steeds een stap van de desk af, hoofd medelijdend scheef.
‘Doe ook maar, er is geen beweging in te krijgen’ zucht ik. Meteen doet hij een stap naar voren, duwt me het digitale schrijfplankje en plastic pennetje in mijn handen en wacht op mijn handtekening. ‘Gefeliciteerd,’ zeg ik ‘je hebt zojuist vijftig euro extra verdient voor je baas…’ De verkoper gaat er niet op in, quasi verdiept in het formulier op het scherm voor zijn neus, terwijl ik mijn contract onderteken.
‘U hoeft vijftig euro minder te betalen op de aanschafprijs van uw telefoon…’ zegt hij achteloos.
‘Nee,’ ik kan niet geloven dat de jongen denkt dat ik deze sigaar uit eigen doos niet doorheb, ‘dat is het voorschot voor het reserveren van de telefoon, dat heb ik vier weken geleden al betaald!’
‘Oja…’ glimlacht hij nu schaapachtig. Ik vraag me af of deze gozer me nu in de maling neemt, of dat hij echt alleen een mechanisch uitvoerder is van de opdrachten die zijn baas hem geeft via het scherm voor zijn neus. ‘Wilt u er zelf nog een hoesje bij kopen?’ durft hij – of moet hij – nog vragen.
‘Neuh… Ik kijk wel even verderop…’ pleeg ik het enige consumentenverzet tegen deze Kafkamaffia dat mij nog rest.
‘Veel plezier met uw nieuwe iPhone’ lepelt hij de laatste zin op, uit het verkopersscript op zijn scherm.
‘…Dank je…’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 11 Oct 2012 Reactie: 0

AmsterdamDe conducteur hanteert de schoenlepel om ons allemaal in de wagons te krijgen. De trein van Utrecht naar Amsterdam is rond spitsuur een veewagen.

Op het perron staat een gezin: één moeder, twee vaders, een dochter van ongeveer vijf met twee staartjes in haar kroeshaar en een andere dochter in een kinderwagen.

‘Wees je lief? Ik kom je over twee dagen weer ophalen.’ bezweert haar moeder.
‘Jaha…’ laat de dochter weten, en ze klimt de trein in.
‘Dag lieffie!’ moeder trekt het meisje nog even een stukje naar zich toe en geeft haar een dikke zoen. De twee vaders tillen daarna broederlijk de kinderwagen de trein in, waarna de tengere vader – met brilletje en dunne rastasik – ook de trein instapt, terwijl de andere vader – een grote man met zwart pofjack en kortgeschoren kroeshaar – bij de moeder achterblijft op het perron.

De deuren glijden dicht. De trein komt in beweging. De achterblijvende vader en moeder schuiven uit zicht. Het is vol. We kunnen niet zitten. Ik blijf staan op het balkon en rommel wat met mijn telefoon. Er lijkt in deze tijd geen andere manier meer te bedenken om de wachttijd te doden dan prutsen met een smartphone.

‘…w…e…l…k…o…m… Welkom!’ klinkt het naast me. Het meisje wijst de letters aan op het bordje tegen de wand van de wagon. Haar vader knikt. ‘Volgende woord.’ zegt hij kortaf, maar niet onvriendelijk.

Eén voor één spelt het meisje de letters op het bordje. Haar vader als strenge maar geduldige leraar naast haar, moedigt haar aan om door te lezen tot ze de hele zin kan zeggen: ‘Welkom bij NS. Om de reis zo aange…’ het meisje hapert even, maar gaat dapper verder, ‘aan-ge-naam.., aangenaam! moge… mo-ge-lijk, mogelijk te laten ver… ver-lo-pen, gelden er enk-e-le huis-re-gels in de-ze trein. Een prett-ige reis gewenst!’ ze kijkt triomfantelijk naar haar vader.
‘Ja, dat is goed.’ is het bondige maar welgemeende commentaar van haar vader.

De aandacht van het meisje verschuift naar buiten de trein: ‘Waar komen al die stenen vandaan, pappa?’ Ze wijst naar de steenslag tussen de rails. Er valt een korte stilte. Een stilte die voor vermoeide hoofden van volwassenen een kleine oase van rust is en in een nieuwsgierig kinderbrein juist een oneindigheid lijkt. Een oneindigheid waarin in de kinderhoofdjes opnieuw wezenlijke vragen ontstaan: ‘Pappa? Hoe is de aarde eigenlijk ontstaan?’ Haar vraag is nu nog even luchtig als de betekenis van de woorden die ze net zelf heeft opgelezen van het NS bordje voor haar moeten zijn.

‘Dames en heren. Over enkele minuten arriveren we op Amsterdam Centraal, maar nu eerst Amsterdam Amstel.’ Schalt de intercom van de trein.
‘We zijn er bijna!’ roept het meisje afgeleid van haar eigen vraag. Saved by the bell this time. Maar er komen nog dagen dat vader met de billen bloot moet.

‘Amsterdam is de beste.’ reageert vader op het naderen van zijn geliefde thuisstad.
‘Ajax vind ik saai.’ meldt zijn dochter prompt uit de grond van haar hart. De ogen van haar vader ontmoeten de mijne. Ik trek mijn wenkbrauwen op, alsof ik quasi verbaasd ben deze blasfemie van zijn dochter te moeten horen. De jonge vader lacht hardop om ons kleine verbondje te bevestigen.

‘Dat is een week straf.’ belooft vader zijn dochter niet geheel serieus.
‘Nee hoor,’ zegt dochterlief wijsneuzig, ‘ik mag zelf kiezen. Ik vind Utrecht veel leuker.’
‘Dat is twee weken straf!’ zegt haar vader quasi boos, maar hij heeft deze slag al lang geleden verloren en dat weet hij.
‘Niet!’ roept het meisje, ‘Anders zeg ik het tegen mamma, dat ik daarom straf heb.’
‘En dat is drie weken straf.’ zegt vader, hij lacht er bij en geeft zijn dochter een knuffel.

Een ritueel duel tussen vader en dochter en een moeder in Utrecht dat nu nog eindigt in een status quo.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Sep 2012 Reactie: 0

OproepjeIk sluit achteraan aan. Als een slang slingert de rij het station in. Zwijgende mensen. Ik twijfel nog… Ik twijfelde de hele week, maar toch sta ik hier.
‘Vanaf hier nog vijftien minuten…!’ schalt een schelle stem over de hoofden in de rij.

Elke rij is anders. De rij bij de AH is ongeduldig. De rijen in de Efteling zijn verwachtingsvol. Deze rij is plichtmatig… nee, niet plichtmatig, wel betrokken. Een rij vol betrokken mensen die gehoor hebben gegeven aan de persoonlijke uitnodiging om vandaag hier te verschijnen. En hier staan we dan, te wachten op onze beurt. Ik voel me verbonden: wij zijn verschillig.

Met mijn plastic vork prik ik de minuscule stukjes zalm uit mijn Al Salmone van Julia’s. Enkele mede wachtenden om me heen kijken verlekkerd naar mijn maal. Het speciale is er wel van af; we staan voor de zoveelste keer in korte tijd in deze rij. We hoeven niet, maar we hebben toch gehoor gegeven aan de oproep.

In de tegenliggende stroom van de slingerende rij staat een leuk meisje met bruin haar. Ik geef haar over mijn kartonnen bakje pasta een olijk knipoogje. Ze glimlacht terug. Zij weet het al, zij heeft vast nooit getwijfeld.

Voor me staat een lange man met een morsige lange regenjas, akte tas onder zijn arm. Net uit zijn werk. Hij staat veel te dicht op de studente voor hem; haast over haar heen gebogen. Sommige mensen voelen niet aan dat ze in de persoonlijke cirkel van een ander staan. Al lijkt het alsof de jonge vrouw er geen last van heeft.

‘Vanaf hier nog 15 minuten, kaart pakken en identificatie bij de hand houden!’ De publieksbegeleider van de gemeente Utrecht geeft de bevelen voor de zoveelste keer. Zonder morren pakken we onze bescheiden tevoorschijn, niemand is de verplichte identificatie vergeten. Mijn pasta is op. Het is routine, en toch twijfel ik nog…

Stembus district 183 Station Utrecht Centraal. Lekker makkelijk voor de forensen, ff gauw stemmen op het station. Laagdrempelige democratie, helemaal 2012. Het mag niet te veel moeite kosten, we moeten toch al zo vaak in deze rij staan.
‘U mag naar die tafel,’ wijst een kleine man in onberispelijk tweedelig antraciet.

Achter de tafel drie jonge vrouwen. Vrijwilligers. Mooi, dat er mensen zijn die niet alleen bereidwillig in de rij gaan staan, maar zelfs een dag lang een stembureau willen bemannen. Ik start het ritueel door mijn oproepkaart aan nummer één te geven, ze zit helemaal links.
‘Mag ik ook een identiteitsbewijs?’ vraagt ze.
Dat is wel nieuw voor mij dit jaar: ik overhandig trots mijn rijbewijs, nog geen half jaar geleden gehaald. Ze neemt mijn roze pasje aan en lees een nummer op.
Nummer twee in het midden zoekt routineus in een dikke klapper met duizenden nummers en namen.
‘Ja, is goed.’
‘Staat heel Utrecht er in?’ vraag ik onnozel.
Ze glimlacht: ‘Nee, alleen de mensen die niet mogen stemmen of machtigingen van anderen hebben ontvangen.’
Dat kan dus ook, dat je niet mag stemmen. Ik mag wel ik weet alleen nog niet op wie… Ik krijg van nummer drie een dichtgevouwen vel.

In het hokje sla ik mijn stembiljet open. Het wordt D66. Een gevoelsmatige, maar ook een strategische stem. Het wordt na de verkiezingen paars, dus om de broodnodige hervormingen te garanderen is een groot D66 nodig. Of moet ik juist strategisch op GroenLinks stemmen… om een links kabinet te garanderen?

Het hokje van Wassila Hachchi is rood. Geen weg terug. Altijd stemmen op de knappe vrouw die net op een onverkiesbare plaatst staat. Gebruik je democratische plicht om meer mooie vrouwen in de Tweede Kamer te krijgen.

Stembiljet dichtvouwen. De donkergrijze kliko nodigt niet erg uit om mijn weloverwogen stem in te deponeren. De zoveelste vrijwilliger glimlacht me aanmoedigend toe. Daar gaat tie… Wij hebben voldaan aan de democratische oproep, laat de volksvertegenwoordiging nu voldoen aan onze oproep en dat mandaat van vier jaar vol maken.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 02 Feb 2012 Reactie: 0

BlinddateEen seconde is genoeg. Je ziet het wezen van een ander mens in die ene seconde. Die eerste indruk bepaald voor een groot deel of mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen. Welke capriolen, talenten, begaafdheden de ander later nog ten toon spreidt, die eerste seconde is belangrijk. Je voelt het gewoon, want je intuïtie fluistert het je toe. Een blinddate draait die volgorde drastisch om.

Café de Bastaard. Vrijdag, half negen ’s avonds. De vrimibo is uitgelopen, of, ik ben weer eens blijven hangen in de kroeg. Schuin opzij van mij zit in – elk geval – een jonge vrouw aan een van de hoge tafels, tegenover haar een jongeman. Ik kijk de jongeman op zijn rug.

Hij heeft een smoezelig wit T-shirt aan en ‘praktisch haar’: kortgeschoren tot op 1 millimeter. Misschien heeft hij vanochtend speciaal voor deze avond de tondeuse wel ter hand genomen, met de gedachte: Dan zie ik er vanavond goed uit.

Voor veel mannen is een diep terugwijkende haarlijn – of het ontstaan van een haarloos eilandje ter hoogte van de kruin – de reden om definitief deze laatst overgebleven plukjes haar – die nog moedig weerstand bieden – vlak boven de wortel af te scheren. De vage haarlijn van deze jongeman schijnt nog niet op de terugtocht te zijn. Er is geen esthetische noodzaak voor kort haar. Het vuile witte T-shirt en de dikke schapenwollen trui, die hij draagt voor de gelegenheid, verraden ook niet zijn bovenmatige waardering voor esthetiek. Deze jongeman is praktisch.

Zijn lichaam is lang en als een verontschuldiging opgekruld – zijn rug licht gebogen en zijn nek naar voren gestoken, een houding die uitdrukt: Sorry dat ik zo lang ben – In deze ledematen schuilt de ongecontroleerde beweging die je vooral bij puberlichamen ziet: Wat moet ik er mee?!

Deze jongeman is praktisch.
Deze jongeman is honkebonkig.
Deze jongeman zit en zwijgt.

Het kleine ronde tafeltje is veel te klein om een beleefde afstand te bewaren tot degene tegenover je. Zijn lange kromme lijf leunt – met over elkaar geslagen armen – op het tafeltje. Zij leunt met rechte rug achterover op haar kruk. Een hoge kleine tafel met hoge krukken zonder rugleuning zijn echt alleen geschikt voor geliefden die alleen nog elkaar willen vasthouden.

Een willekeurige cafébezoeker die de aanwezigen in deze kroeg bekijkt, zou onvermijdelijk naar de jonge vrouw gaan staren. Het rode jasje dat ze aan heeft trekt de aandacht als een magneet – dat is waar – maar ook haar serene aura overstraalt alle andere cafégasten. De fijne lijnen in haar gezicht slechts licht geaccentueerd. Twee minuscuul kleine clipjes houden subtiel heur lange donkerblonde haar weg voor haar ogen.

Magnetische tegenpolen trekken elkaar aan en polen van gelijke soort stoten elkaar af; je kunt nog zo drukken, telkens glijdt het magneetje naar de zijkant. Zo dwalen de ogen van de jonge vrouw telkens weg van de jongeman tegenover haar, om nieuwsgierig het café in te verdwijnen, niet op zoek naar iemand, of uit walging, alleen simpelweg niet in staat om langer dan een seconde naar hem te kijken.

Onvermijdelijk kruisen haar dwalende ogen mijn observerende blik. Met een schok vangen we elkaar zoals tegenpolen elkaar vangen in hun magnetisch veld, als een klein incident in deze kroeg. Een seconde kijken we elkaar aan – ze zijn bruin – dan dwalen haar bruine ogen verder.

Al snel keren haar bruine ogen terug op de plek waar zij opnieuw mijn blik op haar vinden. Het tweede oogcontact is nooit per ongeluk. Het tweede oogcontact is bewust checken of de eerste onbewuste indruk klopt. We kijken elkaar dit maal twee lange secondes recht in de ogen.

Een derde oogcontact en een vierde, vijfde tuimelen over elkaar heen. Terwijl de jongeman zwijgend met zijn armen op het kleine ronde tafeltje leunt, zoeken de bruine ogen van de jonge vrouw telkens de mijne en ik die van haar.

In een seconde zie je het wezen van een ander mens. Je wordt aangetrokken of afgestoten. Een blinddate draait die volgorde om tot zeer ongemakkelijke situaties.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Jan 2012 Reactie: 0

ClownIn de trein van Utrecht naar Amsterdam met een rode neus op. Zaterdagavond, half acht. Op werkdagen een van de drukste forensentreinen. In het weekend is de tweede klas boven van de dubbeldeks wagon uitgestorven. Achter het raam schiet in het donker het Amsterdam-rijnkanaal voorbij.

Ik ben op weg naar een verkleedfeestje, in een pand ergens achter het koninklijk paleis en Madam Tussauds. Ik haat verkleedfeestjes. Met een rode neus op en een rode roos in mijn borstzakje voelt al alsof ik in volledig carnavalskostuum in de trein zit.

‘Fijne Peer!’, klinkt een mannenstem door de coupee, die ik verlaten dacht.
‘Ja, nee, fijn dat je belt jongen’, gaat de mannenstem verder.
‘…’ Het is even stil als de ‘Fijne Peer’ aan de andere kant van de verbinding vermoedelijk de vraag stelt wat de mannenstem aan het doen is, want:
‘Op weg naar huis’, onthult de mannenstem.
‘…’ De Fijne Peer neemt de tijd om dit antwoord van een interpretatie te voorzien. En blijkbaar maakt hij niet dezelfde analyse van de situatie als de mannenstem:
‘Nou, ik had er een goed gevoel bij, maar nu ik jou zo hoor, heb ik er geen vertrouwen meer in!’, klinkt de mannenstem nu onzeker.
‘…’
‘We hebben wel lekker zitten ouwe peren’, klampt de mannenstem in de coupee vast aan zijn illusie.
‘…’
‘Café Olivier. In Utrecht, in een ouwe kerk. Mooi hoor.’ Er zit een vleugje wanhoop in de reactie van de mannenstem. In dit soort telefoongesprekken willen Fijne Peer en de mannenstem vooral niet over de schoonheid van de locatie praten.
‘…’
‘Ja. Lekker zuipen, lekker praten, maar niet naaien. Is wel een domper’, beaamt de mannenstem de vermoedelijke suggestie van Fijne Peer.
‘…’
‘Nou ja, ik wil toch ff al die provincies gehad hebben. Drenthe heb ik al – en Groningen’, somt de mannenstem op, met een mengeling van trots en teleurstelling.
‘…’
‘Ze was wel lekker hoor.’ In dit statement klinkt eindelijk het besef door in de mannenstem dat die ‘ze’ waar hij over spreekt, nooit ‘provincie Utrecht’ voor hem zal worden.
‘…’
‘In de trein, met een paar blikken bier.’ De woorden ‘paar blikken bier’ klinken als compensatie voor gekrenkte manneneer.
‘…’
‘Anders ga ik toch voetbal kijken. Ontspannen.’ Deze berusting is op geen enkele wijze geloofwaardig.
‘…’
‘Ik spreek je ouwe boef! Latex!’ sluit de mannenstem het gesprek af als een routine.

Bij station Amsterdam Centraal kan ik eindelijk opstaan, om te zien welk gezicht bij de mannenstem hoort.

Een tamelijk gewone man met een merkloos T-shirt en een neplederen jasje. Kort haar met een licht wijkende haargrens. Een halve liter bier in zijn hand. Starend uit het raam. Op het tafeltje onder het raam staat een papieren zak van de AH to Go. Juist die papieren zak maakt het tafereel een beetje zielig.

Als ik langs loop kijkt hij even om. Ik kijk scheel naar mijn rode neus en steek mijn tong uit.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 01 Jan 2012 Reactie: 0

NieuwjaarsduikDe grauwe zee rolt geduldig de ene koude golf na de andere tegen het strand van Scheveningen. Dwars op het strand staan twee grote grijze festivaltenten als uit de kluiten gewassen omkleedhokken. Het strand is over een kleine tweehonderd meter afgezet met een fel oranje lint. De afstand tussen lint en branding is overbrugbaar. Over twee uur lig ik in die branding te spartelen.

 

Prominent op mijn deelnemerskaart staat de tegenprestatie voor het €2,- kostende oranje plastictasje, gevuld met fel oranje ijsmuts, fel oranje wanten en een groot blik erwtensoep: ‘Van het evenement zullen opnames worden gemaakt (foto/video/film). Door deel te nemen stemt men in met gebruik van zijn/haar beeltenis in drukwerk, op foto, film, video, internet en overige promotionele doeleinden van de Unox Nieuwjaarsduik zonder hiervoor vergoeding te claimen.’

 

De metershoge luidsprekers rollen dwingend de ene carnavalskraker na de andere over de aanzwellende massa fel oranje ijsmutsen. Mijn stoïcijns beschouwende en snobistisch intellectuele verzet tegen de uitgelaten volksvreugde van de decadente aan het entertainmentinfuus hangende menigte is gebroken. Overtuigend stort ik me in het hier en nu van de onvermijdelijke polonaise hollandaise. Ik moet wel, van stilstaan wordt je koud.

 

De Gebroeders Ko zingen Boten Anna (‘…mooie meiden in bikini lekker bloot…’). Twee van zulke dames staan achter me. Het casual gefrut met smartphones maakt op een vreemde manier hun fleurig zomerse bikini op dit sombere winterse strand tot een volstrekt logische en gepaste dress voor de gelegenheid. De laatste update wordt verstuurd naar het thuisgebleven social network.

 

Mijn broek zakt op mijn enkels. Het is zo koud. Niemand die iets ziet. Zwembroek aan en gaan. De zee is zoals je de zee verwacht op 1 januari. Het contingent fotografen verzamelt gretig mooie plaatjes. Eerst de meest extravagant uitgedoste malloten: Vier verpleegsters, een bende holbewoners, een grote gele kanarie. Vervolgens de dames met goed gevulde bikini’s. Binnenkort op de voorpagina van de Telegraaf! Privacy en preutsheid zijn zo 2011.

 

Mijn natte zwembroek zakt op mijn enkels. Het is zo koud. Niemand die iets ziet. Broek aan en op naar de beloofde warme erwtensoep. Ik kijk achter me. De twee dames staan druk te turen naar hun smartphones. Misschien staat mijn blote kont al op facebook. Daar heb ik dan voor getekend toen ik een kaartje kocht voor dit stuk strand van Scheveningen, op nieuwjaarsdag. Welkom in 2012!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 16 May 2011 Reactie: 0

SmurfenijsDe T-splitsing aan het begin van Soest is gezegend met een kleine uitspanning voor de vermoeide fietser op de Utrechtse Heuvelrug. Een snackbar en een ijssalon met Italiaans schepijs, meer stelt het niet voor en het is genoeg. Met kilometers in de benen, het zweet op de rug en de zon op je gezicht smaakt het ijs het best.

 

Op het bankje voor de ijssalon zit een jong gezin; vader, moeder en een zoontje van ongeveer vijf. Het aantal bolletjes op een Italiaans ijshoorntje is meestal tegengesteld aan de leeftijd van de liefhebber; hoe kleiner het ventje, des te groter zijn coup ijs. Dit zoontje van een turf hoog heeft drie bolletjes blauw smurfenijs in zijn knuistjes.

 

De modelouders van het ventje flankeren trots hun telg, beide zelf met een bescheiden ijsje. De slanke vader heeft nog een zweem van het jeugdige energiek dat slijt met de jaren van zorg voor het gezin. Zijn baardje getrimd en kortgeschoren, nog geen gemakzucht bierbuik en wel een overhemd met trendy hoge kraag.

 

De jonge moeder streelt haar zoontje over zijn rug – een kleine aanmoediging voor de jongen om zijn ijsje te verorberen. Ze is warm gekleed voor de hitte van vandaag: Een strakke witte broek, een groen turquoise zomerjurk en een spierwitte hoofddoek met franje. Helemaal ton-sur-ton, dat wel. Helemaal het ideale fleurige gezin uit een reclame van de H&M in technicolor.

 

Een kleverige stalactiet van gesmolten smurfenijs druppelt gestaag onder het ijshoorntje van het jongetje. De kleine man heeft alle aandacht voor de bovenkant van zijn lekkend ijsje, onverschillig – zelfs onwetend – van de blauwe knoeiboel op zijn shirt.

 

Met een punt van haar maagdelijk witte hoofddoek veegt de jonge moeder in een routineuze beweging de blauwe mond van haar zoon af. Ademloos kijk ik toe – de hoofddoek benadrukt de sensuele aantrekkingskracht van haar ogen. Ze heeft prachtige ogen, tot onze blikken kruisen. Een waas van trots glijdt uitdagend over haar gelaat. Met nadruk schikt ze haar nu blauw bevlekte hoofddoek terug om haar gezicht.

 

In een seconde valt de sluier van de stigmatiserende islamdiscussie over dit jonge gezin, dat samen met hun zoontje een ijsje eet.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 07 Apr 2011 Reactie: 0

CroissantjePiep! Piep! Piep! Ik kijk op. Een moeder schuift boeken over het piepapparaat. Kleurige meisjesboeken verdwijnen in de canvas boodschappentas. Twee jonge dochters zwermen om deze spil in hun universum als bijen om hun koningin.

 

In de fleurige blauw en geel gestylde bibliotheek van een groeikern baden de rijen metalen boekenkasten, goed voorzien van literatuur en stripboeken, in het heldere Tl-licht. Op deze maandagmiddag is de leesoase bijna verlaten. Twee gewezen bibliothecaressen met bijpassende leesbrillen aan een koordje om hun nek zitten achter hun desk, ikzelf zit met bijpassende laptop aan een leestafel en het jonge gezin staat te piepen.

 

Deze koningin-moeder heeft een zwarte Italiaanse zonnebril als tiara in haar lange platinablonde haar gestoken. Een adellijk blauwe spijkerbroek aan en een grijs lang vest van dunne stof, verkrijgbaar bij hofleverancier H&M. Ik denk dat ze begin veertig is. Boomlang en slank naar leeftijd en bevalling.

 

Haar oudste dochter fladdert rusteloos van de uitleenmachine naar de beveiligingspoortjes en weer terug. Een gezond kind met heur asblonde haar in een dun staartje. Een doorsnee meisje van acht, dat binnenkort in haar groeispurt schiet.

 

‘Hey, boeffie, moet jij nog wat eten? Heb je geen honger? Want je hebt nog niets gegeten vanmiddag, toch?’, vraagt moeder haar oudste kind.
‘Haal ik toch een croissantje aan de overkant.’, oppert het meisje op een soeverein eigenwijze toon.
‘Dat is goed. Ga maar een croissantje halen.’ Het meisje sprint weg. De bibliotheek uit. Ik zie haar door het raam aan de overzijde van het winkelhof bij de bakker naar binnen gaan.
‘Maar, vergeet je mij niet?’, vraagt haar jongste dochtertje ongerust, terwijl ze aan een punt van de lange grijze mantel van haar koningin trekt. Haar dromerige snuitje heeft nog die kwaliteit om te vertederen, zoals alleen kinderen onder de vijf en puppy’s dat kunnen.

De hoogblonde moeder barst in lachen uit: ‘Jou? Heb ik jou ooit vergeten?’ Ze aait haar jongste even over haar hoofdje en glimlacht betrapt naar mij. Met lange passen loopt ze op modieuze zwarte rijlaarzen met hoge hakken achter haar oudste dochter aan naar de bakker. Het kleine meisje dribbelt in het voetspoor van haar moeder en murmelt wat.

 

Door het venster zie ik de oudste al met een croissantje de bakkerij verlaten. Op straat volgt een, voor mij onverstaanbaar, korte toespraak van hare majesteit tot haar twee kleine onderdanen, waarna de mini hofhouding het winkelcentrum in loopt. Haar kinderen volgen vanzelfsprekend.

 

Ik typ aantekeningen. Het aanslaan van de toetsen verstoort op een akelig lawaaiige wijze de stilte van de slaapstadbibliotheek.