SCHRIJVER

Elfstedenkruistocht

Gepost door: In: Bijzonder Alledaags 31 Jan 2015 Reactie: 0

StartKlokslag zeven uur gaat het kanon af. Een kleine duizend mannen en vrouwen klapperen op hun ijzers onder het startdoek door. Mijn adem slaat als witte ijskristallen neer. Het is nog ver onder nul. De ijsvloer van de Weissensee is zwart. De nacht is nog niet voorbij. Alleen de Start is verlicht. Een lang lint schaatsers met hoofdlampjes strekt zich langzaam uit over het parcours van 12,5 kilometer. Een laatste check of de klittenband van de transponder om mijn enkel echt goed vast zit, want met de tijdregistratie wil je geen grappen. Zestien rondes te gaan.

 

Op onze ‘sloffen’ klossen we over de eerste meters knetterhard zwarte ijs. Die sloffen zijn lompe skischoenen met de moderne variant van Friese doorlopers er onder. Zeer geschikt voor lange tochten op natuurijs vol scheuren, maar niet voor een elegante en stilistische schaatsslag. Nelie en Matthijs doen de tocht wel op hun ‘pumps,’ echte Vikings met schoen van kangaroeleer en ranke ijzers. Ik ben jaloers, heb mijn pumps ook bij me, maar met mijn slechte voorbereiding durf ik het niet aan.

 

Driehonderd meter na de eerste bocht staat een eenzaam kleumende clown langs de baan. Ze juicht voor alle schaatsers. Ons treintje stoomt voorbij en we roepen haar blij toe. Ook zij heeft tien uur aanmoedigen voor de boeg.

 

Vandaag heb ik één doel: Als ik de 200 kilometer uit kán rijden, dan gaan we samen over de eindstreep. Het fiasco van vorig jaar moet gewroken worden; toen moest ik op 25 kilometer voor de finish afhaken bij mijn schaatsvrienden, met een rug die in puin lag. Ook al heb ik vorig jaar die laatste kilometers op eigen kracht uitgereden, nooit meer wil ik mijn maten weg zien rijden zonder mij…

 

De rondes schieten onder mijn schaatsen weg. Het ijs is geweldig. Het weer is voorbeeldig. De temperatuur nog onder nul. Ik hoor mijn naam steeds niet bij mijn doorkomsten, maar de angst dat de transponder om mijn enkel niet werkt verdruk ik. Dit is een mooie dag, ik ga lekker en geniet.

 

IJsbaard‘Er zit ijs in je baard’ zegt een vrijwilliger bij de foerage.
‘Daar heb ik ‘m ook speciaal voor laten staan,’ antwoord ik blij.
Elke ronde groeit de ijspegel in mijn baard een beetje aan. En elke ronde voel ik me zo meer verbonden met de tocht der tochten uit 1963; toen hadden zelfs de vrouwen een ijsbaard…

 

‘Tot hier,’ zegt Anna Maria.
Ze stapt af. We hebben100 kilometer geschaatst, de helft, maar haar lijf is op en kapot. In de voorbereiding heeft ze te weinig trainingsuren kunnen schaatsen, de naweeën van een griep zweven nog in haar lijf, plus beurse plekken van een pijnlijke valpartij twee dagen geleden. Deze 100 kilometer waren al een martelgang. Een angstig voorgevoel bekruipt me als ik aan mijn voorbereiding denk…, maar ik druk het weg.

 

Ons treintje zet zich zonder Anna Maria weer in beweging. We passeren de kleum clown en vallen het eerste lange rechte stuk voor de negende keer aan. De wind is opgestoken. We hebben nu telkens óf wind mee, óf keihard tegen. Om tegen de wind in te komen moeten we dichter op elkaar rijden. Zicht op scheuren is daardoor veel minder. Jos blijft haken en gaat languit. Gelukkig kan hij verder. Het doemscenario van vorig jaar schiet door mijn hoofd: Patrick viel toen net één keer te veel en kon niet meer op zijn benen blijven staan. Dit jaar wil hij wraak. Geconcentreerd rijden we verder. Eén, twee, drie rondes…

 

AanklampenMet de wind in de rug glijden we op de foerage af, 137,5 kilometer al, maar ik voel geen vreugde. Mijn maag doet pijn. Mijn lijf doet pijn. Mijn nek, mijn schouders, mijn rug, mijn heupen, mijn knieën en mijn enkels kraken en piepen bij elke slag, smeken: ‘Jorrit stop er mee!’ Al mijn spiervezels begeven het. Ik heb net als Anna Maria veel te weinig trainingskilometers gemaakt in de voorbereiding. En tien dagen geleden lag ik zelf nog op bed met buikgriep, volledig leeg lopend… Dit is gekkenwerk. Op het Oostenrijkse ijs van de Weissensee wordt de rekening vereffend van mijn slechte voorbereiding. Ik weiger echter die rekening te betalen, liever sterf ik een langzame dood op de schaats dan mijn schaatsvrienden nogmaals van me weg te zien rijden.

 

‘Je moet wat eten,’ zegt Anna Maria lichtelijk bezorgd, ‘je ziet helemaal bleek…’ Ik schrik, is het zo erg?
‘Heb je nog een gelletje in je zak?’
Ik knik naar haar en murmel wat. Ze graait in het zakje op mijn rug en tovert de tube mierzoete sportgel tevoorschijn.
‘Hier!’ ze heeft de verpakking al voor me opengescheurd, ‘En je moet wat echt voedsel eten.’
Kotsmisselijk staar ik naar de vrijwilligers achter de foerage tafels. Het bekertje warme thee krijg ik nog wel naar binnen. De halve banaan duw ik meteen door naar mijn keel. Hap slik weg. Verstand op nul en gaan! Ik weet: Nu is het overleven begonnen.

 

Vier keer tegen de wind in. Ik hang aan het elastiek. Als een mantra gaat door mijn hoofd: ‘Je moet doorrijden tot de volgende stop. Aanklampen en doorrijden!’ Halverwege de ronde constateer ik mijn eigen tweede sterfgeval; als Jos vraagt hoe het gaat kan ik alleen stamelen: ‘Ik ga dood…’ waarop Nelie relativerend meldt dat we allemaal een keer dood gaan. Als ik nu kapot ga tijdens de tocht, dan heb ik alsnog een soort elfstedenkruisje, denk ik morbide.

 

‘Hier! Nog één, hup er in!’ Anna Maria wacht ons weer op aan het eind van de ronde, ‘Je doet het goed op de gelletjes.’ Ik moet van haar weer een tube naar binnen werken.
‘En een banaan.’
Ik stomp een banaan naar binnen.
‘En een plak ontbijtkoek…’
Als een foie gras gans voor forceer ik het voedsel mijn spijsverteringskanaal in. Mijn maag protesteert en duwt hard terug. Ik slik. Ik slik nogmaals…
‘We gaan weer!’ roept de ongeduldige stem van Karlijn.
Vijf stijve lijven trappen het treintje weer aan, met nummer zes trappelend voorop. Op weg naar de juichende kleum clown, en dan nog twaalf kilometer tot de volgende stop.

 

JankenBij doorkomst hoor ik mijn naam noemen door de speaker. Mijn transponder werkt dus schiet er door mijn hoofd. In Nederland kijken ze mee via de website. Ik visualiseer mijn broer die met mijn neef van anderhalf naar de webcam kijkt, hoe hij hem wijst en zegt: ‘Kijk! Daar gaat je oom. Hij is er al bijna. Nog maar drie rondes…’ En dat mijn kleine neef dan zijn armpje strekt, naar het scherm wijst en zegt: ‘Jo-hit?’ Ik weet zeker dat ze me volgen. Doorschaatsen! Een warm prikkend gevoel glijdt langs mijn konen en wang mijn ijsbaard in.

 

Links en rechts glijden dik ingepakte lijven langs me heen.
‘Val!’ hoor ik Jos roepen, ‘Jorrit!’ roept hij er achter aan.
Ik begrijp dat ik zelf op het ijs lig… Als in een droom sta ik weer op. Geen spier protesteert. Mijn botten functioneren nog. De valbescherming heeft zijn nut bewezen.
‘Gaattie…?’
‘Ja…’ grom ik tegen Jos. Hij heeft me opgewacht. Verderop dralen Nelie, Patrick en Matthijs tot ik weer aangesloten ben. De groep waar we tussen reden, rijdt in de verte op volle vaart voor de wind weg.
‘Karlijn is doorgereden,’ meldt Nelie.

 

We zijn een treintje van vijf. Nelie, Patrick, Matthijs en Jos doen om en om het kopwerk. Ik klamp aan, probeer in de buik van ons treintje te schaatsen en blijf bij. Als in een waas schaats ik door. Voor de derde keer sterf ik op het ijs, maar ik schaats door. De kleum clown danst langs de baan als we passeren, de volhoudster, maar ik heb de kracht niet om ook haar toe te juichen. Maar ik schaats wel door!

 

FinishNa bijna tien uur, rijden we met vijf op een rij over de finish. Onze armen gaan de lucht in. Zout prikt in mijn ogen en op wangen. Matthijs en Nelie hebben de tocht volbracht op hun pumps, Nelie haalt straks haar eerste kruisje op. Net als Patrick, die zoete wraak neemt voor zijn onfortuinlijke tocht van vorig jaar. Jos kreunt onder de blauwe plekken van drie smakken op het ijs, maar ook hij haalt de streep! En ik, ik ben drie keer uit de dood opgestaan, heb aangeklampt toen het echt niet meer kon, maar heb mijn schaatsvrienden niet nogmaals van me zien wegrijden. We hebben het gehaald!

Sorry, het reactieformulier is gesloten op dit moment.