Mijn ogen glijden telkens over hem heen, en weer van hem af. Als ruitenwissers. Niet om mijn beeld van hem te wissen, maar om te verversen en telkens nieuwe details te ontdekken. Ik ben onweerstaanbaar gefascineerd door zijn verschijning, maar ook bang voor oogcontact. Ik wil hem niet het idee geven dat ik hem zit te bekijken, omdat ik hem maar gek vind. Maar ik zit hem natuurlijk wel volledig te observeren. De lange man tegenover me, met het kind van zes, of zeven.
Het perron van Gouda is tochtig en de dag is druilerig. Het station is nagenoeg verlaten. Mijn aansluiting is op een vertrouwde manier beroerd. Kwart voor twaalf. Nog een kwartier wachten op de volgende trein. De man en het kind zitten tegenover mij in de afbladderende wachtruimte waar je ogen weinig vertier vinden. Hij heeft zijn arm om het kind geslagen en aait haar af en toe over haar haren.
Ik zwiep met mijn ogen van links naar rechts: Sluik haar tot op zijn schouders. En terug van rechts naar links: Een weke kin, gladgeschoren, maar toch al met die lichte stoppelwaas van een snelgroeiende baard. En weer zwiep ik naar rechts: Zwart gerande kunstzinnige bril. Een unisex mosgroene parka en een blauwe spijkerbroek. Gemakkelijke blauwe sneakers van Adidas. Eigenlijk is alles aan deze man seksloos en sekse loos.
‘Pap…?’ vraagt het kind. Ze heeft een rugzakje van Dora op haar schoot en houdt het met twee handen vast.
‘Ja…?’ zegt de man met zachte stem.
‘Een meisje bij mij in de klas zei dat als je precies op twaalf uur een gek gezicht trekt, dan blijft je gezicht altijd zo staan.’ Het kind beweert het met grote stelligheid.
‘Ja, dat is zo…’ knikt haar vader.
Ik glimlach. Die geruchten heb ik ook gehoord. En hoewel het nooit bewezen is, blijft het gerucht hardnekkig. Op klokslag twaalf uur lach ik altijd. Just in case…
Zwiep: Zijn ogen zijn overvloedig geaccentueerd met zwart oogpotlood. Zwiep: Om zijn nek hangt aan een leren veter een fragiel zachtroze hartje van rozenkwarts. Zwiep: Groene nagellak op zijn tien vingers. Donkerblauwe ronde oorbellen, waarschijnlijk van plastic. De sentimentele kant van het vrouwelijke benadrukt, maar niet de ervaring opgedaan met de subtiele verhoudingen. Een pastis van frobeliche kitsch.
‘Pap,’ begint het kind weer, ‘Dat meisje vertelde ook dat er bij ons op school een jongen is bij wie dat gebeurd is…’ Ze is bloedserieus. Niet bang. Ook niet bezorgd of verdrietig. Ze stelt een feit vast. Ik glimlach nu veel breder. Dit soort geruchten moet je blijven bevestigen. Just in case… Als volwassenen het magisch denken van kinderen kapot maken gaat er een wereld voor ze verloren en een toekomstig vrije denker voor onze maatschappij. Haar vader ziet mijn brede glimlach en schiet zelf in de lach.
‘Waarom lach je…’ vraagt het kind bozig aan haar vader.
‘Nergens om,’ probeert hij zijn ‘out of character’ te redden.
Maar ze vertrouwt het niet helemaal. Stuurs kijkt ze voor zich uit. In de veronderstelling dat ze niet serieus wordt genomen door haar vader. Hij slaat een arm om haar heen en zegt: ‘Gelukkig is het niet twaalf uur nu.’
Grote neusgaten. Als mijn ogen voor de zoveelste keer over hem heen zwiepen vallen zijn grote neusgaten me opeens op. De eerstvolgende paar steelse blikken die ik werp ontkomen niet aan de gravitatie die van zijn neusgaten uitgaat. Het zijn werkelijk grote neusgaten. Daar kunnen dingen in verdwijnen… De trein dendert het station in. Eén minuut voor twaalf. Mooi op tijd. Ik glimlach.