De oude rookstoel van Opa kraakt bij elke beweging. Het is mijn eerste en enige erfstuk van Opa. Ik heb hem nooit gekend; hij was deze wereld al uit voordat ik deze wereld betrad. Opa deed zijn middagdutjes in deze stoel, dat vertelde mijn vader toen hij de stoel van vader op zoon aan mij gaf: ‘…dan ging hij zitten, deed zijn ogen dicht, sliep precies vijf minuten en werd dan met een schok wakker. En klaarwakker hè! Stond ie op en ging weer aan het werk.’
De rookstoel van Opa kraakt en op mijn schoot ligt de oudste atlas die ik bezit. De oudste en de mooiste. Als ik de grote bruine kaft opensla, kraakt ook de rug van de atlas pijnlijk. Meteen ruik ik de muffe geur van grof geschept vergeeld papier, broos geworden door een leven lang gebruik. Op het voorblad staat in een dun handschrift: ‘Voor Han, mijn lieve man, Rie.’ Links er boven is een oude krantenfoto van ing. Bos geplakt. Ik heb zelf de rouw circulaire er onder gestoken, met de foto van Oma, met heur haar door de war. Zoals ze was.
In de atlas zoek ik de kaart van Marokko op. Kaart 63. Met mijn wijsvinger volg ik de N9, de weg tussen de stad Marrakech, over het Atlasgebergte naar het woestijndorpje Ouarzazate.
Vandaag, zeven jaar geleden, zat ik in een taxi. Ik was op reis door Marokko. Backpacken. Ik wilde naar de woestijn, tien dagen met kamelen en slapen onder de sterren. De kamelen vertrokken uit Ouarzazate, daarom zat ik in een taxi. Nee, ik zat in een taxi omdat het regende. Pijpenstelen. De weg over het Atlasgebergte was één grote modderstroom en bussen reden niet meer. Alleen taxi’s. De mijne zat stampvol. Twee jonge ouders met kind op de bijrijdersstoel en een ouder echtpaar, een losse kerel en ik op de achterbank. Zes man en een kind in één taxi. Iedereen kwetterde in het Arabisch met elkaar. Ik verstond er niets van, zij spraken geen Engels en ik sprak geen Frans, dus een conversatie was uitgesloten.
Ik zoek op kaart 63 de hoogste bergtoppen waar de slingerende weg zich door het Atlasgebergte heen wurmt. Daar ergens moet het geweest zijn. De taxi was een kakofonie van Arabisch, buiten kletterde de regen en mijn telefoon ging af: ‘Jorrit?’ het was mijn moeder, ‘Ha, fijn! Heb ik je eindelijk te pakken… Ik heb een slecht bericht voor je…’
‘Oh… Ja…?’
‘Komt het uit…?’
‘…’
‘Oma is overleden…’
‘…’
Heel zacht begon ik te huilen. De Arabische kakofonie in de taxi verstomde langzaam. Het werd doodstil. Alleen het gekletter op het autodak; de regen bleef gestaag uit de hemel vallen en de weg werd ook voor de taxi langzaamaan onbegaanbaar.
We gingen vaak naar Schiphol, Oma en ik, om de vliegtuigen uit te zwaaien. Ik was vier, vijf jaar oud. Zij was zeventig, net een studie kunstgeschiedenis begonnen en vaak met een rugzak op reis door Europa. Ze wilde de kunstwerken met eigen ogen in de musea zien hangen. Als ze weer thuis was, wees ze mij in deze atlas op mijn schoot aan waar ze geweest was. En toen kreeg ze die hersenbloeding… Ze overleefde, maar was wel halfzijdig verlamd en ze kon alleen nog ‘heerlijk’ en ‘lek-ker’ zeggen. Het kon slechter… Ik ben haar enige kleinkind die haar verhalen gehoord heeft.
In Assanfou, midden in het Atlasgebergte, stopte de taxichauffeur voor een korte plaspauze. Een gehucht. Op de kaart kan ik het niet eens vinden. Er was een klein koffiehuis. Ik ging binnen aan een tafeltje zitten en staarde wat voor me uit, naar buiten, de regen in. De Marokkaan, die in de taxi tegen me aangeklemd zat, kwam naar me toe. Hij zette een kopje mierzoete Marokkaanse thee voor me op het tafeltje: ‘Hier… Volgens mij heb je het nodig…’ Hij zei het in goed Nederlands zonder accent. Ik kon alleen knikken.
Als mijn Oma nog had geleefd zou ze vandaag honderd zijn. Ze is drieënnegentig geworden, bereisde de wereld op haar zeventigste met een rugzak en becommentarieerde in de laatste achttien jaar van haar leven mijn verhalen met slechts twee woorden: ‘heerlijk’ en ‘lek-ker’.
Sorry, het reactieformulier is gesloten op dit moment.