Verwilderd draaide hij zijn verfomfaaide hoofd links en rechts, op zoek naar een reiziger met gulle ogen. Zijn haren klitte samen in vettige plukken. De poriën in de huid van zijn gezicht waren verstopt tot zwarte puntjes. Als hij sprak was zijn bijna tandeloze mond te zien, wat er nog stond was bruingeel van de nicotine en andere verdovende middelen.
‘Heeft u misschien vijftien cent voor me?’ vroeg hij aan een passant.
De man passeerde, zonder het verfomfaaide hoofd zelfs een blik te gunnen laat staan vijftien cent.
Lange stromen haastige reizigers trokken aan het verfomfaaide hoofd voorbij. Het station in en het station uit. De ochtendspits op Utrecht Centraal. De forenzen liepen in hun imaginaire cocons, staarden naar de vloer vlak voor hen en sloten de wereld buiten zolang het nog kon. Het ochtendhumeur lag nog als dauw over hun gezichten, de zon was ook nog maar net op.
‘Het is voor een kop koffie, ik heb maar vijftien cent nodig,’ probeerde het verfomfaaide hoofd nu bij een ander. Deze voorbijganger maakte een routineuze schijnbeweging alsof hij wilde stoppen, zijn hand al richting portemonnee in de kontzak, maar hij besloot toch door te haasten richting de forensentrein om op tijd op kantoor te verschijnen. Prioriteiten, en dringende collega’s die de stroom mensen in de spits bleven stuwen.
Vaak nog voordat hij zijn vraag kon uitspreken wimpelden de reizigers hem één voor één af en liepen ze door. Hun dringende bestemming als excuus om geen seconde langer stil te staan bij een man met verfomfaaid hoofd die om vijftien cent vroeg.
De man stampvoette van onmacht: ‘Ik vraag maar om vijftien cent!’ riep hij uit.
Niemand reageerde. Een enkeling keek even op van de vloer voor zich, zag het verfomfaaide hoofd en keek dan meteen weer weg. Iedereen liep door.
Alles wat hij vroeg was een kop koffie. Waar kon je tegenwoordig nog koffie krijgen voor vijftien cent? Niet een luxe bak bij de Starbucks, geen café mochaccino of een ristretto, of zelfs een ordinaire cappuccino. Waarschijnlijk wist hij een plek waar andere verfomfaaide hoofden samen potten met slappe filterkoffie consumeren, voor de kostprijs van vijftien cent per kopje.
Schijnbaar uit het niets stond er een jongen met modieus haar – een lange lok viel diagonaal over zijn voorhoofd – voor de neus in het verfomfaaide hoofd. Met een neurotisch tic zwiept de jongen met korte hoofdbewegingen de lok haar uit zijn ogen.
‘Hoeveel moet je hebben? Vijftien cent?’ hij had de muntjes al in zijn hand, ‘Hier!’
Het verfomfaaide hoofd kreeg een verbouwereerde trek, hij hield zijn hand op en ontving een muntje van tien en één van vijf cent.
‘Dank je!’ kwam hij bij zijn positieven, ‘Jij bent echt een goeie gozer, weet je..!’
De goeie gozer met modieus haar zwiepte neurotisch zijn haarlok uit zijn ogen, lachte wat en was al weer onderweg naar zijn dringende afspraak.