We waren onderweg van Luxemburg-stad naar de Noord Franse stad Verdun. Mijn broer en ik. Een roadtrip. Niet één om te verfilmen: We reden in een Toyota Prius hybrid… Dat zegt eigenlijk al genoeg, maar wij maakten er daarom zelfs een sport van om ons brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden. Lifters lieten we rechts langs de weg staan, op onze achterbank geen geweren of opengescheurde chipszakken en we sliepen in een keurig budget motel. Deze roadtrip was geen lange vlucht voor de rest van de wereld, het was een gezellige vakantie met mijn broer.
Wie zijn of haar sibling beter wil leren kennen, moet eens een paar dagen met hem of haar op reis gaan. Een roadtrip is zeer geschikt, want je hebt te veel tijd om te doden. Na de aanvankelijke koetjes en kalfjes valt er een stilte die zich alleen laat opvullen met een gesprek dat er werkelijk toe doet: De deplorabele staat van de democratie in het algemeen, zijn vaderschap in het bijzonder en de zin van het bestaan van willekeur. Om een paar voorbeelden te noemen.
Mijn broer en ik verkende juist de principiële grenzen van onze willekeur met betrekking tot het één of ander. De Prius zoemde over de verlaten D603, een prima provinciaalse weg voor conversaties. Het Franse platte land van de noordelijke Elzas trok gestaag aan ons voorbij: Eindeloos golvend grasland, berooid van elke boom die het waagde zijn kruin boven het maaiveld te steken. Tot er bij een zinloze rotonde opeens drie douaniers opdoemden. Met een stopbord.
Stoppen. Raampje open. Twee kerels en een knappe blonde dame in uniform:
‘Parlez-vous Français?’ vroeg de douanier hoogst in rang.
‘No, in English please,’ antwoordde mijn broer.
De hoogste in rang schoof de blonde douanier naar voren – in gedachte prees ik deze geniale zet van mijn broer – de hoogste in rang fluisterde haar in het Frans in wat zij ons in het Engels moest vragen.
‘Where are you from?’ was het eerste wat ze vroeg.
‘From Luxemburg,’ zei mij broer.
‘Dutch?’
‘Oh… Yes.’ Hij was even van zijn apropos, geeft niets, goed hersteld.
‘Where are you going to?’
‘Verdun.’
‘Why.’
‘Vacation.’
‘Do you have something to report?’
Ik was blij dat mijn broer aan het raampje zat en de antwoorden gaf, want dit was het moment geweest waarop ik haar mijn liefde had gerapporteerd. Mijn broer heeft echter een vriendin, is net vader en heeft geen behoefte aan een Franse affaire, dus hij zei naar waarschijnlijke waarheid: ‘No.’
‘Do you have more than ten thousand euro in your car?’
‘We wish!’ riepen mijn broer en ik tegelijk door het open raampje.
De blonde douanier kon er om lachen, maar van de hoogste in rang moesten we toen uitstappen.
Allebei afzonderlijk werden we nu gefouilleerd. Ik natuurlijk niet door de blonde douanier, maar door de hoogste in rang. Zakken leeg. Spullen op het dak van de auto.
‘What is your work? Wist de hoogste in rang in het Engels aan me te vragen.
‘I’m a writer.’
‘Wraiteur…’ echolaliede hij met vet accent. Hij keek er een beetje bedenkelijk bij, maar dan nam ik hem niet kwalijk.
‘Maybe I write about you some day,’ zei ik. En ik bedacht me dat die zin veel fijner zou klinken als ik hem tegen de blonde douanier had gezegd.
‘No, no…’ wees de man mijn aanbod tot vereeuwiging af, om te vervolgen met zijn eigen grappenrepertoire: ‘Le Pay-Bas…? Where is your marihuana?’
‘Gone,’ zei ik, want met zulke slechte grappen kan je het krijgen ook bij mij. ‘We smoked it all man…whoohoo!’ vervolgde ik, met een accent dat misschien voor Jamaicaans door kon gaan.
De hoogste in rang knikte en geloofde het verder wel.
Intussen had de derde douanier in onze kofferbak twee gitaarkoffers gevonden. Routineus opende hij de uitermate verdachte objecten om te zien of er Tommyguns of toch marihuana in verstopt waren. Twee opties die althans door mijn hoofd schoten, ware het niet dat ik wist dat er gewoon twee gitaren in de koffers zaten. Met stalen snaren, dat wel.
‘What is this…’
Ik draaide me om naar mijn broer en de blonde douanier die hem fouilleerde – bofkont. De toon waarop ze de woorden ‘What is this’ uitsprak verraadde mogelijke problemen. De blonde douanier klopte op een deel van de jas van mijn broer. Hij haalde vervolgens een plastic zakje uit een handig bedoeld opbergvakje van zijn voor dit vroege lenteweer veel te warme winterjas en overhandigde het meteen aan de blonde douanier. In een flits zag ik in het zakje een mosgroene substantie, zeker meer dan de toegestane 5 gram…
Ik keek ongelovig naar mijn broer, maar hij leek net zo verrast als wij allemaal. Hij speelt zijn verbazing in elk geval overtuigend, dacht ik bij mezelf.
‘That! Eeh… Mouldy bread…’ zei mijn broer met een grijns, ‘I lost it a while ago… I guess… Thanks! Bit embarrassing…’
De blonde douanier giechelde en hield het zakje nu tussen haar duim en wijsvinger vast, een beetje bij haar onberispelijke uniform vandaan.
‘Shall I take this…’ vroeg mijn broer vriendelijk. Hij nam het zakje beschimmeld brood voorzichtig van haar over.
In mijn lijf ontspande verschillende spieren en ik schoot in een onbedaarlijke lachbui, die best een lachkick zou kunnen zijn van iemand die apestoned was.
‘You can go…’ zei de hoogste in rang.
‘Thank you!’ zeiden mijn broer en ik tegelijk.
Sorry, het reactieformulier is gesloten op dit moment.