SCHRIJVER
Posted by: In: Bijzonder Alledaags 11 Jun 2014 Reactie: 0

WinkeldiefDe twee agenten intimideerden en fascineerden, zoals het de sterke arm der wet betaamt. De bejaarde man stond echter rustig tegenover hen terwijl hij gefouilleerd werd. Een jonge winkelmedewerker keek toe, zijn armen over elkaar geslagen. En wij keken toe, vanaf onze veilige positie in de rij voor de supermarktkassa.

 

Oud leek hij niet, maar hij was het wel, de bejaarde man. Hij had een lange beige regenjas aan, met daaronder een blazer en een vestje van tweed. Classic. Zijn volle grijze haar lag in een nette scheiding; van links naar rechts. Een zwarte pantalon reikte tot een paar glimmend zwart gepoetste schoenen. De man zag er uit om door een ringetje te halen.

 

Geroutineerd gleden de snelle handen van de agent over de kleding van de bejaarde man. Uit de binnenzak van zijn blazer toverde de politieman een droge worst. Verder had de man niets bij zich, dat uit de supermarkt kon zijn meegenomen. Alleen een droge worst. De supermarktmedewerker stond – nog steeds met de armen over elkaar – tevreden te knikken. Hij was misschien net twintig, met een rood bespikkeld gezicht van jeugdpuistjes.

 

De wachtenden in de rij voor de kassa keken geïnteresseerd naar hoe dit tragische schouwspel zich voltrok. De kassière moest de aandacht van haar klant inroepen: ‘Wilt u contant of met pin betalen? Hallo..! mevrouw..!’
De vrouw voor mij was totaal gebiologeerd door het tafereel: ‘Oh, sorry, met pin alstublieft…’

 

Intussen stonden de agenten te overleggen wat zij met hun bejaarde winkeldief aan moesten. Eén van hen bleef bij de man staan, de ander liep naar buiten. Door het grote raam vol reclamestickers van de supermarktketen zag ik nog net hoe de agent buiten via de portofoon met de meldkamer sprak. Nu en dan keek hij even snel naar binnen, naar de bejaarde man – alsof hij iets visueel moest verifiëren – knikte dan wat en gaf een kort antwoord terug aan de meldkamer.

 

Binnen wachtte de bejaarde man rustig af wat er over hem besloten werd. Zijn armen hingen slap en functieloos langs zijn lichaam. Hij bleef kalm onder de situatie waarin hij door eigen toedoen verzeild was geraakt. De rust die oude mensen uitstralen, mensen die alles al wel eens hebben meegemaakt. De agent naast hem wipte van zijn ene voet op de andere. Zijn hand lag op de slappe arm van de bejaarde man, alsof hij elk moment weg kon rennen…

 

‘Meneer!’
Ik keek verschrikt op, de kassière keek me een beetje boos aan: ‘Hoe wilt u afrekenen?’
‘Oh… eh… pinnen alsjeblieft,’ zei ik.

 

Ik drukte mijn pinpas in de houder, toetste vier cijfers, wachtte op de bevestiging, nam mijn pas terug en pakte mijn plastic boodschappentas van de kassa. Met tien passen was ik bij de deur. Juist liep de agent van buiten terug naar binnen. Ik keek nog eenmaal om. Eén seconde keken de bejaarde man en ik elkaar recht in het gezicht. Ik zag trotse ogen, geen enkele schaamte en zelfs een beetje guitigheid; alsof ik naar een kwajongen keek die slimmer was dan het systeem.

 

Hij gaf toe, hoor ik nog net. Zonde gene.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 29 May 2014 Reactie: 0

TerrasparkerenZe wilde achteruit inparkeren. Haar witte Volvo C30 stond net voorbij het lege parkeervak voor het stadsterras. Het was de eerste zomerse dag van deze lente. Het frisse witbier stond triomfantelijk zomers in grote pullen op de kleine wankele bistrotafeltjes. Een afgeladen terras met een mêlee van mannen en vrouwen, zat achter het bier op kleine wankele bistrostoeltjes. Mensenkijkers. Publiek in de commentaarpositie. Een doordeweekse donderdagmiddag, net na vier uur.

 

De witte Volvo kwam langzaam achteruit in beweging. Het terraspubliek viel stil, in afwachting van het schouwspel “die je wist dat zou komen”. Ze stuurde veel te laat in, zag één van de mannelijke toeschouwer naast me meteen. Ze ging het niet redden, wist een andere kenner al. Ze zou sowieso niet uit komen, was de consensus in het publieksvak. En ze kwám ook niet uit; haar Volvo bleef halverwege het parkeervak steken als een voetbal in het zijnet: hij ging er niet in.

 

Vinnig gaf de bestuurster gas – gelukkig in d’r vooruit – de witte Volvo spoot weg, om vervolgens aan de andere kant van de straat in één beweging een andere vrije plaats op te sturen. Te bruusk, zeiden de kenners om me heen. De Volvo ging heen en weer tussen een tamelijk dikke plataan en een zwarte Volkswagen Transporter. Heen en weer en heen en weer. Zigzaggend kroop haar witte C30 bij elke tien centimeter voor- of achteruit verder binnen de lijnen van het parkeervak. Tot ze – om onverklaarbare redenen – toch haar wielen weer ruim het vak uit stuurde. “Ga niet langs de parkeerautomaat, maar direct naar af.” Er klonk een gesmoord: ‘Aahh…’ uit het publieksvak, het terras met kenners snapte niet hoe ze deze kans kon missen.

 

Op het terras circuleerde op dat moment al bierviltjes met schematische schetsen waarop te zien was hoe je in twee stuurbewegingen je auto achteruit kon inparkeren. Het zag er logisch en redelijk uit.

 

Inmiddels waren twee mannen uit het publiek half opgestaan uit hun kleine wankele bistrostoeltje. Met hun mouwen opgestroopt en hun handen in de zakker keken ze ongemakkelijk naar de inparkerende Volvo alsof ze hun thuisclub met twee man meer op het veld zagen verliezen van een tegenstander zonder keeper. Juist op dat moment reed de zwarte Volkswagen Transporter in het parkeervak voor de witte Volvo weg. Het terras met publiek hield de adem in, dit was een schot voor open doel die je niet mocht missen. Met een ruk hikte de Volvo vier meter naar voren, stond daar abrupt stil en de motor sloeg af. De koppeling, fluisterde een kenner me toe, maar de rest van het terras slaakte een zucht van opluchting.

 

Aan de overkant van de straat stapte de bestuurster van de witte Volvo chagrijnig uit. Haar bruine halflange haren piekten wild om haar hoofd. Haar dunne witte blouse plakt doorzichtig tegen haar natte rug. Ze had witte BH bandjes. Dat kon je zien. Het zag er niet sexy uit. Zonder het publieksvak een blik of kushandje te gunnen, dribbelde ze op hoge hakken pinnig van haar auto weg. Een bruine leren tas schommelde aan haar smalle schouder. Over haar arm hing een blauwe spijkerjas. Tien passen verder draaide ze zich op één hak om, strekt haar arm richting de witte Volvo en… er gebeurde niets… Driftig liep ze drie passen terug, strekt haar arm weer, nu knipperen de oranje knipperlichten drie maal, de auto zei: tjoep, tjoep, tjoep. Het publiek dat was gaan staan, ging weer zitten en bestelde een nieuw rondje fris witbier.

 

Iets voorbij het parkeervak waar de witte Volvo C30 eerst wilde parkeren stopte een grijze Jeep Grand Cherokee 4 x 4. Langzaam reed de kolossale auto achteruit. De voorwielen draaiden naar rechts, de neus van de auto zwenkte naar het midden van de straat en de kont dook het vrije vak in. In de auto draaide de bestuurder met één hand snel rondjes met het stuur. De voorwielen draaiden naar links, de neus volgde de kont het parkeervak in. Zachtjes kwam de terreinauto tot stilstand. De wielen stonden vlak langs de trottoirband. Uit de auto stapte een bebaarde kerel met licht getinte zonnebril. Het kennerspubliek op het terras hief als één man hun bierglazen en juichte de bestuurder toe. 1 – 0! De baardman keek ons stoïcijns aan.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 16 May 2014 Reactie: 0

ScootertoeterSnerpend irriteerde de toeter van de scooterrijder achter me mijn trommelvliezen: ‘Of ik als de sodemieter wilde optiefen van het fietspad’ was de boodschap.

 

Ik fietste op de Lange Vie in Utrecht. Dat fietspad is breed genoeg voor twee. Er reed een trage fietser voor me – een oma op een fiets zonder elektrische hulpmotor, ze trapte alles zelf, ook het gewicht van de twee volle zijtassen aan haar bagagedrager – haar haalde ik juist op dat moment in. Niet tergend langzaam zoals vrachtwagens op de linkerbaan plegen in te halen, maar wel gestaag en duidelijk: ik had mijn inhaalactie zelfs vooraf aangekondigd met een handsignaal.

 

Nogmaals zeurde de scootertoeter klagelijk dat ik opzij moest. Mijn benen twijfelde even; zou ik mijn inhaal manoeuvre afbreken? Of met extra kracht doorrijden, zodat de jongen mij kon passeren – ik ging er van uit dat er een jongen op de zeurscooter zat. Moest ik me aanpassen, omdat een ongewassen jongen op een scooter zogenaamd haast heeft? Dat dacht ik niet! Ik maakte mijn passeerbeweging beheerst af. Niet versnelt versnellend als toegift aan de jongen, maar ook niet opzettelijk vertragend versnellend. Achter me hief de scooter nu een toeterlamento aan. Met mijn hand dirigeerde ik het gebaar van: ‘kalm aan, kalm aan’.

 

Opgejaagd en enigszins opgelucht stuurde ik vijf seconden later mijn fiets naar rechts; ik was de oma met zware zijtassen gepasseerd. De scooterboy kwam direct naast me rijden: ‘Je hoort me toch!’
‘Je ziet toch dat ik een fietser aan het inhalen ben,’ kaatste ik terug.
‘Als ik toeter, moet je opzij gaan,’ beweerde het jochie op z’n brommert.
‘Ik ga toch opzij,’ zei ik oprecht verontwaardigd, ‘Jij moet beter uit je ogen kijken, ik was aan het inhalen, wat moet ik dan?!’
Dat was te veel nuance voor deze jongen: ‘Je hoort me toch,’ zei hij nogmaals.
‘Jij moet geduld oefenen,’ zei ik boos. De jongen maakt een wegwerp gebaar en gaf gas. Wild slingerde hij luid toeterend zijn scooter om de fietsers voor me heen. Wie niet week werd afgesneden.

 

De rest van mijn fietsrit stelde ik me situaties voor waarin deze scooterboy tien jaar ouder was. Hoe hij dan als volwassene in een auto op de snelweg geen ruimte zou krijgen op de linkerbaan… Of hoe zijn vriendin dan niet zou doen wat hij zei… Of wanneer zijn baas hem in de toekomst zou zeggen dat die promotie er nog niet inzat… Of dat hij dan zou stemmen op een populaire politieke partij, die toch de macht niet kreeg…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 08 Apr 2014 Reactie: 0

Lee Jeffries, No16Het begon zo goed. Die leuke serveerster boog iets voorover om mijn kopje netjes voor me op tafel neer te zetten. Net genoeg om in mijn ‘cirkel’ te komen; het mysterieuze energieveld om mensen heen waarin je gevoelig wordt voor de ander.
‘Alsjeblieft!’ lachte ze, zoals een professionele serveerster lacht naar de vaste gasten. Vooral mannelijke gasten zijn er erg gevoelig voor en bestellen graag een extra kop koffie voor een extra lach van haar. Ik trap er zelf altijd met open ogen weer in.
‘Dank je…,’ zwijmelde ik, verheugd over het hartje in het schuim van mijn cappuccino. De zon scheen. Het terras was vol. En ik werd toegelachen. Ik voelde me het cliché van… van iets, en dat was heerlijk.

 

Het tafeltje naast me kwam vrij en werd meteen weer bezet door Jos. Direct drong een penetrante lucht van verschraald zweet en muffe ongewassen kleding mijn neus binnen. Als een wild dier claimde Jos met zijn odeur een straal van twee meter territorium rondom zijn tafeltje. Helaas zat ik in zijn invloedsfeer. Met mijn goed fatsoen, ochtendlijke douchsessies en viooltjesfrisgewassen kleding was ik geen partij voor dit oermens. Mijn zonnige cliché met lachende serveerster als lentevlinder betrok per instant.

 

‘Hoi Jos, hoe is het?’ vroeg de leuke serveerster.
‘Nu ik jou zie, al een stuk beter!’ antwoordde Jos.
‘Nou, dat is fijn,’ ze lachte hem professioneel een zonnige lach toe, ‘een grote koffie met een punt appeltaart zeker?’ informeerde ze nog voor de vorm.
‘Wat zou ik anders willen, koffie, appeltaart en jou zien,’ zei Jos zonder gene.
De leuke serveerster glimlachte opnieuw professioneel: ‘Het komt er aan.’

 

Jos is ook vaste gast van dit koffiehuis. Stinkend en wel. Zijn halflange zwarte haren plakken vettig tegen zijn hoofd en in zijn nek. Hij heeft altijd een donkerblauwe bodywarmer aan en doet die nooit uit, ook binnen niet. Aan de onderkant van zijn eveneens donkerblauwe canvas broek zijn feloranje banen gestikt en hij loopt op afgetrapte werkmanschoenen met stalen neuzen. Altijd als ik hem zie heeft hij deze outfit aan. Andere bezoekers proberen Jos – en de onwelriekende wolk om hem heen – zoveel mogelijk te negeren. Het personeel behandeld hem echter als een vaste gast; met egards. En Jos betaalt nooit voor zijn koffie en appeltaart.

 

‘Ik zie het wel, je doet het weer rustig aan vandaag,’ merkte Jos op, vanuit het niets voelde hij de behoefte om iets te zeggen, om precies dit te zeggen.
‘Altijd hè, altijd,’ reageerde de leuke serveerster gemoedelijk en totaal niet beledigd.
‘Ja, maar dat mag jij wel hoor, jij wel,’ gaf hij haar joviaal permissie.
‘Fijn Jos. Dank je wel. Wil je nog iets drinken?’
‘Nee! Ik heb weer genoeg gehad, ik moet er vandoor. Tot morgen!’ riep Jos. Hij stond op.
‘Tot morgen Jos,‘ antwoordde de leuke serveerster, zonder schijnbare behoefte om de rekening te vereffenen.
‘En geen dingen doen die ik ook niet zou doen hè!’ gaf hij nog een ongevraagd advies mee, om daarna gewoon weg te lopen.
‘Is goed Jos. Dàhag!’ ze lachte hem gedag.

 

‘Wil je nog iets drinken?’ De leuke serveerster stond nu voor mijn tafeltje: Haar heup opzij, één hand op die heup en in haar andere hand balanceerde een leeg dienblad. Ze lachte haar meest onweerstaanbare en aller charmantste lach. Ik was verloren.
‘Doe mij nog maar een cappuccino, alsjeblieft,’ zei ik. En ik hoopte alvast op haar hartje in het schuim.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Mar 2014 Reactie: 0

BloemenmeisjeBloemenwinkels zijn paradoxaal. Welbeschouwd zijn de fleurige bloemen die zij verkopen de lijken van wat eens levende planten zijn geweest. Wij kopen die dode bloemen voor feestelijke gelegenheden en worden daar dan vrolijk van.

 

Nu en dan bezondig ook ik mij aan deze lijkenpikkerij. Zo liep ik onlangs met een bakje bollen naar de kassa van De Bloemenhoek: Lentegevoel in een plasticbakje als cadeau. Deze bollen leefde ten minste nog, anders dan de afgesneden tulpen in de bak water verderop.

 

Het bloemenmeisje achter de kassa was zelf een vrolijke verschijning. Ze had ruim gebruik gemaakt van de poederkwast, haar wangen en voorhoofd waren egaal mat zonder een oneffenheid. In exotische kleuren scheen de felle oogschaduw mij tegemoet. En haar boerenblonde haren waren doorschoten met neonkleurig nylon nephaar.

 

‘Is het een cadeautje? Zal ik het inpakken?’ vroeg ze.
‘Ja, maar liever geen plastic, kan je het in papier inpakken?’ speelde ik mijn idealistische zelf.
‘Oh.., maar dan wordt het geen cadeautje…’ vond het feestelijk opgemaakte bloemenmeisje.
‘Doe toch maar,’ raadde ik haar streng aan.

 

Lichtelijk in verwarring zocht ze het inpakpapier voor lastige klanten. Ze vond een groot stuk bruinkleurig papier met alleen een saai logo van ‘De Bloemenhoek’ er op. Nu ze geen cellofaan om mijn lentebollen kon vouwen waren ook de inpak skills uit haar handen verdwenen:
‘Hoe doe ik dit?’ vroeg ze half in paniek aan haar collega bloemenmeisje. Ook feestelijk in de make up.
‘Gewoon zo,’ ze legde het bruine papier op de toonbank, zette het plastic bakje met lentebollen op het papier en trok de vier punten toen naar boven, ‘en dan er omheen vouwen,’ voegde ze er aan toe.
Het: ‘Oja…’ van mijn bloemenmeisje klonk niet heel geruststellend.

 

Zonder enig gevoel voor esthetiek frommelde ze het saaie papier om mijn bakje bollen. Even twijfelde ze wat te doen met de vier papierpunten, om vervolgens resoluut te besluiten ook die uiteinden tot een knoedel te knijpen en met een brede strook plakband vast te tapen.

 

‘Het is inderdaad niet echt een feestverpakking geworden…’ probeerde ik mijn gevoel voor humor op haar uit.
‘Zal ik er een lintje omheen doen?’ stelde ze me zonnig voor.
‘Dat lijkt me een goed idee.’ Ik kon het haar amper weigeren, al werd mijn bakje lentegevoel op deze manier een travestie van een cadeau: Twee gele linten omlijstte nu een vormloze prop bruin papier.

 

‘Zal ik er een tasje omheen doen?’ vroeg ze nog routineus, maar haar hand had het tasje al van de rol getrokken.
‘Heb je misschien papieren tasjes?’ waagde ik te vragen tegen beter weten in, maar ik speelde mijn idealistische zelf nu tot in de kleinste details.
‘Nee,’ zei ze opnieuw lichtelijk in verwarring, ‘we hebben alleen plastic tasjes.’
‘Dan hoeft het niet, dan gaat het zo wel mee,’ besloot ik principieel.
‘Oké.’ In één beweging verdween het zojuist gepakte en nog ongebruikte plastic tasje in de prullenbak.

 

Verbijsterd liep ik even later met een prop bruin papier en twee gele linten deze winkel van paradoxen uit.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 18 Mar 2014 Reactie: 0

SmokkelmokkelWe waren onderweg van Luxemburg-stad naar de Noord Franse stad Verdun. Mijn broer en ik. Een roadtrip. Niet één om te verfilmen: We reden in een Toyota Prius hybrid… Dat zegt eigenlijk al genoeg, maar wij maakten er daarom zelfs een sport van om ons brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden. Lifters lieten we rechts langs de weg staan, op onze achterbank geen geweren of opengescheurde chipszakken en we sliepen in een keurig budget motel. Deze roadtrip was geen lange vlucht voor de rest van de wereld, het was een gezellige vakantie met mijn broer.

 

Wie zijn of haar sibling beter wil leren kennen, moet eens een paar dagen met hem of haar op reis gaan. Een roadtrip is zeer geschikt, want je hebt te veel tijd om te doden. Na de aanvankelijke koetjes en kalfjes valt er een stilte die zich alleen laat opvullen met een gesprek dat er werkelijk toe doet: De deplorabele staat van de democratie in het algemeen, zijn vaderschap in het bijzonder en de zin van het bestaan van willekeur. Om een paar voorbeelden te noemen.

 

Mijn broer en ik verkende juist de principiële grenzen van onze willekeur met betrekking tot het één of ander. De Prius zoemde over de verlaten D603, een prima provinciaalse weg voor conversaties. Het Franse platte land van de noordelijke Elzas trok gestaag aan ons voorbij: Eindeloos golvend grasland, berooid van elke boom die het waagde zijn kruin boven het maaiveld te steken. Tot er bij een zinloze rotonde opeens drie douaniers opdoemden. Met een stopbord.

 

Stoppen. Raampje open. Twee kerels en een knappe blonde dame in uniform:
‘Parlez-vous Français?’ vroeg de douanier hoogst in rang.
‘No, in English please,’ antwoordde mijn broer.
De hoogste in rang schoof de blonde douanier naar voren – in gedachte prees ik deze geniale zet van mijn broer – de hoogste in rang fluisterde haar in het Frans in wat zij ons in het Engels moest vragen.
‘Where are you from?’ was het eerste wat ze vroeg.
‘From Luxemburg,’ zei mij broer.
‘Dutch?’
‘Oh… Yes.’ Hij was even van zijn apropos, geeft niets, goed hersteld.
‘Where are you going to?’
‘Verdun.’
‘Why.’
‘Vacation.’
‘Do you have something to report?’
Ik was blij dat mijn broer aan het raampje zat en de antwoorden gaf, want dit was het moment geweest waarop ik haar mijn liefde had gerapporteerd. Mijn broer heeft echter een vriendin, is net vader en heeft geen behoefte aan een Franse affaire, dus hij zei naar waarschijnlijke waarheid: ‘No.’
‘Do you have more than ten thousand euro in your car?’
‘We wish!’ riepen mijn broer en ik tegelijk door het open raampje.
De blonde douanier kon er om lachen, maar van de hoogste in rang moesten we toen uitstappen.

 

Allebei afzonderlijk werden we nu gefouilleerd. Ik natuurlijk niet door de blonde douanier, maar door de hoogste in rang. Zakken leeg. Spullen op het dak van de auto.
‘What is your work? Wist de hoogste in rang in het Engels aan me te vragen.
‘I’m a writer.’
‘Wraiteur…’ echolaliede hij met vet accent. Hij keek er een beetje bedenkelijk bij, maar dan nam ik hem niet kwalijk.
‘Maybe I write about you some day,’ zei ik. En ik bedacht me dat die zin veel fijner zou klinken als ik hem tegen de blonde douanier had gezegd.
‘No, no…’ wees de man mijn aanbod tot vereeuwiging af, om te vervolgen met zijn eigen grappenrepertoire: ‘Le Pay-Bas…? Where is your marihuana?’
‘Gone,’ zei ik, want met zulke slechte grappen kan je het krijgen ook bij mij. ‘We smoked it all man…whoohoo!’ vervolgde ik, met een accent dat misschien voor Jamaicaans door kon gaan.
De hoogste in rang knikte en geloofde het verder wel.

 

Intussen had de derde douanier in onze kofferbak twee gitaarkoffers gevonden. Routineus opende hij de uitermate verdachte objecten om te zien of er Tommyguns of toch marihuana in verstopt waren. Twee opties die althans door mijn hoofd schoten, ware het niet dat ik wist dat er gewoon twee gitaren in de koffers zaten. Met stalen snaren, dat wel.

 

‘What is this…’
Ik draaide me om naar mijn broer en de blonde douanier die hem fouilleerde – bofkont. De toon waarop ze de woorden ‘What is this’ uitsprak verraadde mogelijke problemen. De blonde douanier klopte op een deel van de jas van mijn broer. Hij haalde vervolgens een plastic zakje uit een handig bedoeld opbergvakje van zijn voor dit vroege lenteweer veel te warme winterjas en overhandigde het meteen aan de blonde douanier. In een flits zag ik in het zakje een mosgroene substantie, zeker meer dan de toegestane 5 gram…

 

Ik keek ongelovig naar mijn broer, maar hij leek net zo verrast als wij allemaal. Hij speelt zijn verbazing in elk geval overtuigend, dacht ik bij mezelf.
‘That! Eeh… Mouldy bread…’ zei mijn broer met een grijns, ‘I lost it a while ago… I guess… Thanks! Bit embarrassing…’
De blonde douanier giechelde en hield het zakje nu tussen haar duim en wijsvinger vast, een beetje bij haar onberispelijke uniform vandaan.
‘Shall I take this…’ vroeg mijn broer vriendelijk. Hij nam het zakje beschimmeld brood voorzichtig van haar over.

 

In mijn lijf ontspande verschillende spieren en ik schoot in een onbedaarlijke lachbui, die best een lachkick zou kunnen zijn van iemand die apestoned was.
‘You can go…’ zei de hoogste in rang.
‘Thank you!’ zeiden mijn broer en ik tegelijk.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 20 Feb 2014 Reactie: 0

TrappedDe schrik verslapte in een fractie van een seconde al mijn spieren. In de opvolgende seconde gierde de adrenaline al door mijn aderen. Mijn lichaam maakte zich gereed voor de aanval of de vlucht, maar ik kon nergens heen. Tegen beter weten in rammelde mijn hand nog eens aan de deurklink. En nog eens. Dicht.

 

Ik was op zoek naar het restaurant met het beste uitzicht van Zweden. Bovenin één van de hoogste torens van Stockholm zou ik een luxe restaurant kunnen vinden. Dat zei de dame bij de Tourist Info, een collega toerist was er zelf geweest en een inwoner van de stad wees me net nog deze toren aan: ‘Yes, this is it, all the way up,’ zei hij.

 

De lift ging tot de vierentwintigste verdieping. Dat kon ik ontcijferen. De rest van de teksten waren in onbegrijpelijk Zweeds, al die letters met diakritische tekens maakten de borden niet duidelijker. Er stond een man met confectiepak, stropdas en aktetas naast me. Ik vroeg hem of hij wist of deze lift tot het restaurant ging. ‘No, you need to step out on the top floor and there you take te stairs for one floor extra,’ zei hij. Ik stapte uit, nam de trap en stond toen in een kale hal voor een dichte deur zonder glas. Alleen een klein vierkant ruitje op ooghoogte. Vreemd… maar ik ging toch de deur door. Ik stond buiten. Meteen besefte ik dat dit niet de goede route was. Achter mij hoorde ik de deur in het slot klikken…

 

Nog eens probeerde ik de deurklink, maar het was zinloos. Door het ruitje van de deur zag ik het gele bordje met daarop de woorden ‘Nödutgång brandstegen’, en een zwarte pijl daar onder die naar mij wees. Met terugwerkende kracht werd me opeens wél duidelijk wat daar stond. Te laat. Deze deur ging slechts naar één kant open, ik stond in het noodtrappenhuis.

 

Mijn handen grepen de stangen die het trappenhuis omgaven – in wat van buitenaf bezien een dramatische pose moest zijn. Een koude Zweedse wind woei door de trapkooi heen. Vijfentwintig verdiepingen onder mij krioelden de Stockholmers over de grond. Met twee treden tegelijk rende ik de brandtrap naar beneden. Twee verdiepingen boven de grond stond ik echter voor een dicht hek. Een brandtrap met een dicht hek! Terug naar boven, nu met één trede per stap.

 

De brandtrap leidde tot de vijfentwintigste verdieping. Ik vond daar een tweede deur. Door het glas zag ik de keuken van een restaurant. Dus toch! Er was niemand aanwezig. Met mijn knokkels tikte ik tegen de ruit. Eerst zacht, alsof ik niet te veel lawaai wilde maken. Ridicuul! Toch met de schroom van iemand die weet dat hij inbreuk maakt op de privacy van een ander tikte ik harder tegen het raam.

 

Een man in kelnerkostuum keek om een stapel vuil servies heen en zag mij zwaaien.
‘I’m trapped!’ riep ik hard. Het Engelse woord klonk in zijn Nederlandse betekenis heel gek in dit trappenhuis waar ik was opgesloten.
Er kwam geen zichtbare reactie van de man.
‘Trapped’ gebaarde ik door een sleutelbeweging te maken bij de dichte deur. De kelner keek me wezenloos aan en haalde toen zijn schouders op. De gewenste actie bleef uit, hij draaide zich om en was uit mijn zichtveld verdwenen. Ik wachtte nog een paar minuten, roffelde een paar keer extra op de ruit van de deur, nu zonder schroom juist wanhopig, maar er verscheen geen mens meer.

 

Een verdieping lager, door het ruitje van de deur waardoor ik in deze val terecht gekomen was, zag ik in een flits een man voorbij komen. Meteen sloeg ik bijna een gat in de ruit. De man opende de deur voor me. Een warm geluksgevoel spoelde door mijn lijf: ‘Thank you,’ bedankte ik hem.
‘Tjänsten hiss,’ las de man het bordje naast de lift op, ‘Service elevator’ vertaalde hij de tekst voor me. Ik knikte schaapachtig en vroeg hem hoe ik in het restaurant bovenin de toren kon komen.
‘Restaurant? No, sorry. There is no restaurant upstairs.’

 

De dienstlift zakte langzaam van de vierentwintigste verdieping naar de begane grond. Steeds verder weg van het David Lynch-achtige restaurant dat niet gevonden wilde worden.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 14 Feb 2014 Reactie: 0

ValentijnssprookjesMet één beweging trok ze haar trui uit, zoals alleen vrouwen dat kunnen: twee armen gekruist, onderkant van de trui pakken, de beweging omhoog en hups de trui was uit! En opeens stond er zomaar een meisje, in geel t-shirt: schuchter en ongemakkelijk.

We stonden op een klein plateau, tegen een klif geplakt, op ongeveer dertig meter boven de grond. Onder onze voeten dobberden de eilanden waarop de stad Stockholm in vroeger tijden gebouwd was. Tijden met houten schepen, zwaarden en Vikingen. Een archipel van letterlijk duizenden grote en kleine woeste en lege eilanden die tot ver in de Oostzee uitwaaieren. Verraderlijke rotsen voor die houten schepen met hun kwetsbare huid. Ideaal decor voor een romantische date.

Met twee handen trok het meisje haar blonde haren naar achter. Ze had het koud. Op haar blote armen groeiden al meteen het kippenvel, maar toch poseerde ze gewillig. Twee duimen in de lucht. Stockholm was het panoramisch en fotogenieke decor.
‘Schnell, bitte…’ zei ze.
Ze zei het niet tegen mij, ze sprak tegen een ander blond meisje, dat een kleine pocketcamera in haar handen hield.

Het had de hele dag al gesneeuwd. De paleizen in de stad waren nu gehuld in een jas van sneeuw. Het licht van de natriumlampen in de stadsverlichting verwarmde die witte jas tot een kitscherig sprookjesdecor in zacht oranje pasteltinten. Niet moeilijk om te geloven dat in deze stad kabouters, trollen, prinsessen en andere met uitsterven bedreigde wezens woonden. Sprookjes waarin de prins altijd de prinses krijgt. Een oneindige Valentijnsdag.

Tien stappen verderop stond een jongen met een dure digitale spiegelreflex op een driepoot statief. Waarschijnlijk weinig-licht-opnames met lange sluitertijd van het besneeuwde Stockholm. Zijn telelens keek uit over de stad, maar zijn ogen waren gericht op dit blonde meisje in haar gele t-shirt met kippenvel op haar armen. Hij had misschien zelf wel graag een foto van het meisje willen maken, maar durfde het niet te vragen. En een stiekeme foto was er niet bij met zijn obsceen grote telelens.

Vrijmoedig bekeek ik het fotogenieke tafereel. De foto van het kleumende meisje werd snel gemaakt, en alleen door haar vriendin. De jongen veinsde aandacht voor zijn dure digitale spiegelreflex en de stille stad beneden ons, die door de aanwezigheid van de twee meiden werkelijk van hoofdonderwerp tot decor was geworden.

Snel trok de blonde fee in haar dunne gele T-shirt haar trui en jas weer aan. De twee blonde hoofden smoezend dicht bij elkaar. Eén van hen keek heel even om. Ik stond er nog en dat leek ongemakkelijk voor haar. Het andere blonde hoofd zei iets en knikte.
‘Nice picture,’ zei ik om mijn aanwezigheid te legitimeren, en ik bedoelde het natuurlijk als compliment, maar zij dacht dat ik aan de zojuist gemaakte foto refereerde.
‘It’s for a Facebook page; a page dedicated to pictures of people in this shirt,’ legde het bibberende meisje me nu uit. Ik vond het prima, goed initiatief! Blonde meisjes in t-shirts doen het bij mij altijd goed.
‘We ‘ll have diner in a typical Swedish restaurant, wanna join us?’ vroeg het andere meisje.
Normaal ga ik nooit met vreemde meisjes mee, maar het was Valentijnsdag vandaag dus voor één keer zei ik: ‘Yes! Nice!’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Feb 2014 Reactie: 0

Weissensee 6Er hangt een donkere nevel boven het witte dichtgevroren weer. Het is half zes in de morgen. Half naakt sta ik in de deuropening. De vrieskou slaat vreemd genoeg behaaglijk en welkom tegen mijn nog slaapwarme lijf. Ik rek mijn lichaam uit. Elke spier, elke pees, elke vezel moet deze morgen wakker worden. Vandaag gaat het gebeuren! Vandaag start ik, samen met de vier andere leden van ‘team Foske’, om de Alternatieve Elfstedentocht uit te rijden.

 

Je denkt bij het schaatsen van de Friese Elfstedentocht aan nostalgische taferelen; met erwtensoep, Fries suikerbrood, kruidkoeken van Wieger Ketellapper en Unox worsten. Sowieso verwacht je een oranje zee van die Unox mutsen, handschoenen en andere carnavaleske frivoliteiten langs de route.

 

De Elfstedentocht bestaat altijd alleen in herinneringen van lang geleden. Tijden waarin de-man-met-de-hamer je ergens langs het ijs stond op te wachten en dan gewoon een rechtse directe tegen zijn kanis kreeg voordat hij met zijn hamertje tik kon toeslaan. Tijden waarin een ouwe stoemper met ijs in de baard na honderd kilometer door een stads verslaggevertje in een dikke te fel gekleurde donsjas om commentaar wordt gevraagd, waarop die ijsbaard met een afgevroren ledemaat naar de camera zwaait en met een door valpartijen bebloede bek zegt: ‘Mooi man!’ Dat soort tijden.

 

Weissensee 5Op de Weissensee zoeken om half zeven ’s ochtends half slaapwandelede amateur atleten in het schemerdonker een vrij plaatsje op een van de wankele houten opklapbanken in het Parc Ferme; de omkleedplek. Zwijgend binden wij onze ijzers onder de schoenen. Bijna letterlijk, want de Alternatieve Elfstedentocht wordt tegenwoordig massaal gereden op de moderne variant van de ouderwetse Friese doorloper: Een soort langlaufschoen waar aluminium ijzers onder worden geklikt. Met deze schaatsen rijd je gemakkelijker door de schuren en het kruimige fondantijs heen.

 

In vijf vakken wachten de dertienhonderd schaatsers vervolgens in de ochtendschemer tot het zeven uur is. Adem slaat als rijp tegen je bivakmuts. En dan valt het kanonschot. Dwars door de kruitdampen snellen de voorste rijders naar voren, onder het startdoek door. De derde Alternatieve Elfstedentocht van 2014 is begonnen! Het peloton is in beweging, maar moet nog op gang komen. Traag rijden we gezamenlijk de eerste bocht door. Langzaam rekt de groep schaatsers uit tot een lang lint dat in acht bochten over de Weissensee zal slingeren. Zestien rondes van twaalf en een halve kilometer, tweehonderd in totaal.

 

Zodra de ruimte op het ijs het toelaat worden er treintjes gevormd. Eerst klitten de schaatsers samen die hier als groep naartoe zijn gekomen. Gekromde ruggen in sponsorkleding van lokale middenstanders: bakkers, slagers, assurantiën, schaatsclubs, heel veel kleine bouwondernemingen en de onvermijdelijke goede doelen die als sponsordoel dienen voor hen die nog een extra motivatie zochten om de Tocht der Tochten te schaatsen, in Oostenrijk.

 

In de vroegte begint deze lange dag. Ik voel me sterk. Heel sterk. Met gemak schaats ik aan kop van ons treintje. Met mijn kop in de wind voer ik de troepen aan. Slag na slag. Kop over kop. Bocht na bocht. En ronde na ronde. De gedegen voorbereiding moet zich nu uitbetalen. Twee dagen tegen heug en meug borden pasta eten om koolhydraten te stapelen. Een maand lang mijn baard laten staan voor de warmte, en die felbegeerde ijspegel… Duizenden ultra saaie trainingsrondjes op de schaatsbaan. Nu worden de mannen van de jongens gescheiden.

 

Maar er waren ook heimelijke voorbereidingen om nu uit ‘geheime’ vaatjes energie te kunnen tappen. Het begon allemaal toen één lid van Team Foske tijdens een training zo nonchalant mogelijk zei: ‘Ik heb een gelletje gekocht.’ Het leek een onschuldige terloopse opmerking, maar dit bericht bracht direct beroering en tweespalt in het hechte team. Een gelletje is een hoog geconcentreerd sport preparaat met veel suikers en koolhydraten die snel in je lichaam opgenomen worden. Niet te nassen, maar al snel had iedereen wel een paar van die gelletjes in het achterzakje van zijn of haar schaatspak.

 

WeissenseeNa viereneenhalf uur schaatsen rijden we voor de honderd kilometer onder het finishdoek door. We zijn op de helft! En we liggen een half uur onder het schema. Als we in dit tempo doorschaatsen kunnen we de tocht misschien uitrijden onder de tien uur. Onder de tien uur… hallo, we zijn pas op de helft! Mijn benen zijn nog fris. Een extra gelletje houdt ze sterk. Mijn rug is het probleem: de twee lange spieren langs mijn ruggengraat beginnen te protesteren. Voor de zekerheid kauw ik twee paracetamol weg. Een ander lid van Team Foske slikt al een week magnesium tegen spierkramp, dus ik vergeef mezelf deze zwakte.

 

Het gebruik van sportprestatie verhogende middelen is een glijdende schaal waar niet tegenop te schaatsen valt. Eerst de gelletjes, toen de magnesium, vervolgens bekende de één na de ander uit ons team dat er al dagen bietensapjes werden gedronken. Bietensap verhoogd de zuurstofopname van je bloed met 15%, voor de mindere goden een absolute aanrader. En kort daarna betrapte we een ander teamlid op het stiekem drinken van Carbo Energy Superior van Born: ‘…om de beperkte lichaamseigen voorraad glycogeen aan te vullen en zorgt tevens voor een direct transport van Preptopro® naar de spieren. Dit helpt om de spierschade te verminderen en verhoogt het prestatievermogen door het verlengen van het tijdstip tot vermoeidheid. Smaak: grapefruit.’ Eén voor één biechtte de teamleden op dat eigenlijk het hele assortiment van sportpreparatenfabrikant Born was aangeschaft.

 

Alle voorbereiding ten spijt, het ijs is ongenadig. Ongenadig hard vooral. Vooral als je valt. Een lid van team Foske kust de ijsvloer net één keer te veel. Zijn lichaam weigert verder te schaatsen. Opstaan is meteen weer vallen. Na honderdvijfendertig kilometer moet team Foske de moeilijkste beslissing nemen waar een team voor kan komen te staan… We laten een man achter op het ijs… De Tocht der Tochten wacht op niemand, maar wij rijden door met twijfel in de benen. Is het egoïstisch om door te rijden? Maar iedereen is hier om de tocht uit te rijden, in elke tijd, maar toch het liefst zo snel mogelijk. Dan ben je er maar van af… Nog één keer kijk ik om en zie het rode schaatspak van ons vijfde teamlid kleiner worden tot de rode stip oplost in de enorme witte ijsvlakte…

 

Weissensee 4Het doek, voor de twaalfde keer, honderdvijftig kilometer in de benen. We schaatsen nog steeds onder het schema van tien uur. Ik kijk om me heen hoe de koppen van Team Foske staan. Verbeten, maar vastberaden. We gaan deze tocht uitrijden! De eerste vijftig kilometer rijd je op enthousiasme, de volgende honderd kilometer op karakter, maar de laatste vijftig kilometer… Iemand in ons team schijnt ampullen met guarana, cafeïne en menthol te hebben. Een indianenmiddel dat: ‘De Adem van God’ wordt genoemd… Nee! Die laatste vijftig kilometer, die rijd je alleen uit als je in staat bent om niet meer na te denken.

 

We sluiten ons aan bij een groepje snelle schaatsers. Snelle schaatsers?! In het laatste deel van de tocht! Niet nadenken, schaatsen! Twee rondes achter elkaar. We liggen ruim onder het schema van tien uur. De rondetijden vliegen naar beneden, maar ik betaal een hoge prijs. De felle pijnscheuten in mijn onderrug kan ik niet meer negeren. Door de snelheid van deze groep krijg ik geen tijd om te herstellen. Mijn focus ligt niet meer bij mijn schaatsen en het ijs, maar bij de pijn in mijn lichaam. Ik moet even stoppen, maar de Tocht der Tochten wacht op niemand…

 

Om de Alternatieve Elfstedentocht uit te rijden moet je het spel beheersen om te schaatsen op voor jou zo goed mogelijke condities. In deze laatste rondes blijkt wie zeker is van zijn of haar eigen kracht en wie heeft geleund op de kracht van anderen. De tweeëneenhalve ronde die ik in de eerste honderd kilometer met mijn kop in de wind als locomotief van ons treintje heb gereden moet ik nu terugbetalen.

 

In de verte zie ik de drie overgebleven leden van team Foske wegrijden. Ik weersta de competitieve drang om er achter aan te gaan. Als ik mijn focus bij mijn rug heb, zie ik geen scheuren en zal ik zeker vallen en misschien anderen meesleuren ook nog. Redenaties, verstand, ik had het moeten uitschakelen… Maar nog voordat de verslagenheid in mijn benen kan zakken en mijn spieren zal verpappen staat ons gevallen vijfde teamlid als een beschermengel voor mijn neus met een ouderwets en probaat middel dat bijna altijd werkt: Een blikje Cola! ‘Opdrinken. Nu!’ beveelt hij. Als een soigneur pept hij me op en schreeuwt me terug het ijs op. En daar ga ik weer.

 

Na twee kilometer solo, schaatst een klein groepje mij voorbij. Precies het goede tempo: ‘Mag ik met jullie de laatste twee rondes uitrijden?’ vraag ik hen. ‘Natuurlijk!’ klinkt het antwoord joviaal. Ik haak aan en kan weer dromen van de finish. Dromen van het blarenbal. Over twee rondes – nog vijfentwintig kilometer – dan dans ik in de feesttent met een kruisje om mijn nek. Op onze schaatsvariant van UGG’s hebben we geen blaar kunnen oplopen, maar ik zal straks op toch wel vermoeide voeten en de vrolijke klanken van het dweilorkest de polonaise lopen tot die blaren alsnog op mijn voeten staan. Zoals het een lid van het Nederlandse volk betaamt zal ik de ijsklassiekers meelallen en verbroederend meedeinen tegen de maat in, van links naar rechts. We hebben geen ritmegevoel, maar schaatsen kunnen we! In mijn dromen haal ik alvast een rondje schuimend glühwein.

 

Weissensee 3Met een schok ben ik terug in de realiteit. In de verte zie ik de poort over het ijs, daar is de finish! Op de klok staat negen uur en dertig minuten. Mijn skibril mag af, direct voel ik de snijdende ijswind tegen mijn gezicht. Ik scheur me los van mijn laatste treintje, bedank de locomotieven en maak nog twee, drie, vier slagen, mijn armen mogen eindelijk de lucht in. ‘Jorrit!’ wordt er naar me geroepen. Rechts, langs de baan bij de finishpoort staat het voltallige ‘Team Foske’. Na alle preparaten in de voorbereiding heb ik nu, na tweehonderd kilometer, geen Fisherman’s Friends meer nodig om te janken. De tweehonderd kilometer van de Alternatieve Elfstedentocht. Het is volbracht!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 09 Jan 2014 Reactie: 0

BilspleetprivacyHet blote lijf voor me probeer ik uit alle macht buiten te sluiten. Met mijn ogen dicht vergeet ik bijna dat ik niet thuis onder de douche sta. Het warme water klettert op mijn hoofd, op mijn schouders en stroomt behaaglijk langs mijn rug. Het is net voor 8uur ’s ochtends, de slaap heeft mijn lichaam nog niet verlaten.

Abrupt houdt de warme straal boven mijn hoofd op. Ik open mijn ogen en kijk recht tegen de blote hangbuik van de oudere man tegenover me. Snel druk ik achter me op het knopje, de warme straal begint weer te kletteren. Mijn blik zakt naar mijn tenen en ik zie hoe mijn voeten in badslippers steken, sleutelbandje om mijn pols, ik voel de zwembril om mijn hals.

‘Vandaag vier keer vijftig onder de vijfenvijftig,’ zegt Rutger. Hij staat naast me onder de douche wakker te worden. ‘Vier keer vijftig onder de vijfenvijftig’ is code voor het zwemschema dat we zwemmen: Het bad is vijftig meter lang, vier keer een baan van vijftig meter borstcrawl onder de vijfenvijftig seconden.
Ik knik.
‘En dat dan vier keer.’
‘Eén keer meer dan vorige week dus,’ begrijp ik. We zijn in training voor tien kilometer.
Rutger knikt en gaat onder een andere douchekop staan.

Mijn water is weer op.
Ik druk op de knop achter mijn rug.
Er komt geen water.
Duurzaamheidsprotocol van het zwembad.
Ik wissel van douche en kan weer vier keer drukken vooruit.

Tegenover me is de hangbuik ook een douche opgeschoven. Schuim spoelt van zijn hoofd langs zijn lichaam richting het doucheputje. Zijn hand graait in zijn krappe Speedo; om ook zijn ballen even te wassen. Moet kunnen. Vervolgens gaat die hand aan de achterkant ook even door zijn bilspleet. Moet ook kunnen, al ben ik zelf geneigd om dat soort grondige schoonmaak vooral onder mijn eigen douche te doen, in alle privacy.

Nogal preuts misschien en erg ouderwets in deze tijden van verdwenen privacy. We zijn per slot allen mensen, die allemaal plassen en poepen en dus ook allemaal de bilspleet regelmatig even moeten schoonmaken… Het zijn echter wel altijd de oudere mannen met hangbuiken die ook onder deze zwembaddouche even in hun Speedo grabbelen. Nooit een jonge gozer met afgetraind lichaam, zwembril en badmuts op gezien die de noodzaak voelde om openbaar te graaien.

Iets voor acht in de morgen staan er sowieso meestal heren met hangbuiken en dames met drilbillen onder de zwembaddouche te soppen en te schrobben. Natuurlijk zie ik liever de in badpakken verpakte strakke lijven van studentes tegenover me, maar vaak zijn het bejaarden die op deze vroege uren het zwemwater alweer verlaten. Ik hoop altijd maar dat er niemand incontinent in het bad heeft liggen spartelen. Ik zwem zelf wel in de meest rechtse baan – baan 1, voor de snelle jongens en meisjes – maar het water klotst natuurlijk gewoon onder de lijnen door… Een klein scheetje in het water vind ik niet zo erg, maar…

‘Zullen we?’ vraagt Rutger. Hij wacht mijn antwoord niet af en loopt naar baan 1, schopt zijn slippers uit en valt pardoes in het zwembadwater. Er ligt één traag op de rug zwemmende zeventigplusser in ‘onze’ strook, maar die zwemmen we er wel uit…
De plons.
Het koude water.
Ik ben wakker.
Vier keer, vier keer vijftig meter, onder de vijfenvijftig seconden: Makkie!