De twee agenten intimideerden en fascineerden, zoals het de sterke arm der wet betaamt. De bejaarde man stond echter rustig tegenover hen terwijl hij gefouilleerd werd. Een jonge winkelmedewerker keek toe, zijn armen over elkaar geslagen. En wij keken toe, vanaf onze veilige positie in de rij voor de supermarktkassa.
Oud leek hij niet, maar hij was het wel, de bejaarde man. Hij had een lange beige regenjas aan, met daaronder een blazer en een vestje van tweed. Classic. Zijn volle grijze haar lag in een nette scheiding; van links naar rechts. Een zwarte pantalon reikte tot een paar glimmend zwart gepoetste schoenen. De man zag er uit om door een ringetje te halen.
Geroutineerd gleden de snelle handen van de agent over de kleding van de bejaarde man. Uit de binnenzak van zijn blazer toverde de politieman een droge worst. Verder had de man niets bij zich, dat uit de supermarkt kon zijn meegenomen. Alleen een droge worst. De supermarktmedewerker stond – nog steeds met de armen over elkaar – tevreden te knikken. Hij was misschien net twintig, met een rood bespikkeld gezicht van jeugdpuistjes.
De wachtenden in de rij voor de kassa keken geïnteresseerd naar hoe dit tragische schouwspel zich voltrok. De kassière moest de aandacht van haar klant inroepen: ‘Wilt u contant of met pin betalen? Hallo..! mevrouw..!’
De vrouw voor mij was totaal gebiologeerd door het tafereel: ‘Oh, sorry, met pin alstublieft…’
Intussen stonden de agenten te overleggen wat zij met hun bejaarde winkeldief aan moesten. Eén van hen bleef bij de man staan, de ander liep naar buiten. Door het grote raam vol reclamestickers van de supermarktketen zag ik nog net hoe de agent buiten via de portofoon met de meldkamer sprak. Nu en dan keek hij even snel naar binnen, naar de bejaarde man – alsof hij iets visueel moest verifiëren – knikte dan wat en gaf een kort antwoord terug aan de meldkamer.
Binnen wachtte de bejaarde man rustig af wat er over hem besloten werd. Zijn armen hingen slap en functieloos langs zijn lichaam. Hij bleef kalm onder de situatie waarin hij door eigen toedoen verzeild was geraakt. De rust die oude mensen uitstralen, mensen die alles al wel eens hebben meegemaakt. De agent naast hem wipte van zijn ene voet op de andere. Zijn hand lag op de slappe arm van de bejaarde man, alsof hij elk moment weg kon rennen…
‘Meneer!’
Ik keek verschrikt op, de kassière keek me een beetje boos aan: ‘Hoe wilt u afrekenen?’
‘Oh… eh… pinnen alsjeblieft,’ zei ik.
Ik drukte mijn pinpas in de houder, toetste vier cijfers, wachtte op de bevestiging, nam mijn pas terug en pakte mijn plastic boodschappentas van de kassa. Met tien passen was ik bij de deur. Juist liep de agent van buiten terug naar binnen. Ik keek nog eenmaal om. Eén seconde keken de bejaarde man en ik elkaar recht in het gezicht. Ik zag trotse ogen, geen enkele schaamte en zelfs een beetje guitigheid; alsof ik naar een kwajongen keek die slimmer was dan het systeem.
Hij gaf toe, hoor ik nog net. Zonde gene.