SCHRIJVER
Posted by: In: Bijzonder Alledaags 09 Jul 2015 Reactie: 0

HittegolfDe bloembakken aan de lantaarnpalen druppelen nog na van de watergevers. Twee werkmannen van de gemeente gaan met een tankauto alle geraniumbakken in de straat af. De druppelende bloembakken zijn een welkome en vrolijke douche voor de Utrechter die zijn fiets tegen de lantaarnpaal had gestald.

 

De weer app van mijn telefoon zegt me dat het nog steeds 36 graden is. Alweer een tropische dag. Ik heb verkoeling gezocht onder een parasol, me voor de derde keer ingesmeerd met factor 50 en ik bestel aan de lopende band drankjes met ijs er in. Vooral de koude jus d’ oranges is heerlijk. De andere bezoekers van dit terras denken er net zo over. Loom hangt iedereen in de rieten kuipstoeltjes te puffen, bezwangerd door de warmte.

 

Ik overweeg om zelf onder die bloemenbakdouche te gaan staan. De gedachten brengt me even de illusie van verkoeling, maar de moeite van het opstaan is me te veel. Ik puf een nieuwe warmte wee weg.

 

Een vuilniswagen rijdt voor. Een jongen stapt van de wagen om de vuilniszakken in het hijs-kiepmechanisme te smijten. Zijn werkmanspak ziet er dik en warm uit, maar met zijn zonnebril, cap en gouden ketting om zijn nek heeft hij meer weg van een rapper of hiphopper dan van een vuilnisman. Ik zie kleine zweetdruppeltjes parelen op zijn gezicht.

 

De vuilniszak scheurt. Sinaasappelschillen rollen over straat.
‘Godverdomme!’ vloekt de hiphop vuilnisman. Hij schopt tegen de oranje schillen en kankert tegen alles en de rommel op straat in het bijzonder.

 

Uit de cabine komt zijn collega op het gescheld af. Een gezellig gezette kerel met grijs haar die wel voldoet aan mijn beeld van een stereotype vuilnisman. Hij zit waarschijnlijk vlak voor zijn pensioen. Kordaat pakt de grijze man een bezem en een schep. Zonder mokken begint hij met het opruimen van de schillen.

 

‘De zak was veel te zwaar!’ tiert de hiphopper.
‘Het is de zon,’ probeert de grijze chauffeur van de vuilniswagen hem uit te leggen.
‘Als ik zeg dat die zak te zwaar is, dan is die zak te zwaar!’
‘De hele dag heeft de zon op die zakken gestaan,’ oppert de grijze chauffeur opnieuw, ‘zelfs die grote plastic containers kunnen dan scheuren,’ beweert hij.
‘Ik zeg je toch dat die zak te zwaar was!’ snauwt de hiphopper. Zijn gouden ketting danst woest rond zijn nek.
‘Ik heb dit vaker meegem…’
‘Te zwááháár!’ schreeuwt de hiphopper nu uit. Hij gelooft alleen nog zijn eigen verhaaltjes.

 

Een lid van de terrasbediening verschijnt op het toneel. Hij heeft twee mee neem bekers ice thee meegenomen. En een stoffer en blik.
‘Sorry…’ prevelt de jongen schuldbewust. Met de stoffer en blik schraapt hij de laatste sinaasappelschillen bij elkaar.
‘Geeft niet..,’ grauwt de hiphopper.

 

De hiphopper stapt met een kwaaie kop in de vuilniswagen. De grijze chauffeur kruipt achter het stuur. Ze moeten nog zeker twee uur samen vuilniszakken ophalen. Terwijl de zon schijnt. Het is nog steeds warm, warmer zelfs. De weer app geeft aan dat het nu 37 graden is! De geraniumbakken douche is al weer opgedroogd. Vanuit mijn middenrif voel ik een nieuwe warmte wee opkomen. Ik bestel preventief nog een nieuwe jus d’ oranges, met extra ijs.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 Jun 2015 Reactie: 0

Dementering‘Noem eens een merknaam van een geiser, dames!’
De activiteitenbegeleidster heeft een wit doosje voor zich op tafel staan. Eén voor één tovert ze kaartjes uit dat doosje. Er staat één woord op het kaartje: Een merk. Uit vervlogen tijden. Tijden waarin de vijf dames op leeftijd nog jonge meiden waren en kwiek van geest.

 

‘Had u thuis een Fasto? Of een Juncker?’ vraagt de activiteitenbegeleidster.
‘Ja!’ antwoordt een van de dames.
‘Een Fasto, of een Juncker?’
‘Jaha…’ zegt de dame, ze klinkt overtuigd.
‘U had waarschijnlijk een Fasto. Dat waren de eerste geisers in Nederland,’ meent de activiteitenbegeleidster.
De dame op leeftijd zwijgt.

 

Het kaartje van de geiser wordt terug in het witte doosje gestopt. De activiteitenbegeleidster vist een nieuw kaartje uit het doosje.
‘DMC!’ kraait ze.
De dames kijken stoïcijns langs haar en elkaar heen naar een onbekend punt in de verte. Naar de muurschildering van een gans. De tuin in. Daar is een grasveld te zien, met drie olifanten, van brons.

 

‘Wie heeft er vroeger geborduurd?’ Vijf paar ogen kijken de activiteitenbegeleidster glazig aan. ‘Borduren…’ probeert ze nogmaals, ‘u heeft vast geborduurd, mevrouw van der Horst.’
‘Jaha…’ beaamt mevrouw van der Horst geconditioneerd.
‘En dat deed u vast met DMC…’
‘Jaha…’
‘…die hadden kant en klare pakketten, met naald, verschillende kleuren garen en patronen die je kon namaken.’
‘…’
Mevrouw van der Horst kijkt glazig voor zich uit.
‘En merklappen maken, op thema – over verschillende soorten taarten of tuinvogels – dat deed u vroeger vast ook…’
Mevrouw van der Horst heeft definitief haar interesse in de ooit legendarische borduur manie verloren.

 

Eén van de andere dames buigt met stijve rug naar voren en graait naar het lepeltje op haar schoteltje. Nog met gestrekte arm werpt ze het roermiddel in haar kopje. Door de plons gutst er een golf zwarte koffie over de rand. Ze weet nog net haar koekje van het schoteltje te redden van de zompigheid.

 

Het ene na het ander kaartje uit het witte doosje wordt opgelezen en van een wervend praatje voorzien. De activiteitenbegeleidster maakt van de trip down memory lane een polygoon reclamespot. Singer naaimachines. Jeager ondergoed. Jansen en Tilanus, een begrip, toen, toen geluk nog heel gewoon was en consumentisme nog een deugd.

 

Gebiologeerd kijk ik naar de dames op leeftijd en hun uurtje aandacht. Mijn hoofd wordt in slaap gesust. Mijn hersenen verweken tot een grijze pap onder mijn schedeldak. Een brei met lettervermicelli braakt alleen nog merken en slogans van mijn jeugd op: Flippo’s van Smiths, Super Soaker waterpomppistolen, Tamagotchi kuikens, My First Sony walkmans, ‘armbandje die je om je pols kon slaan,’ Wirrel Warrel foam kubus puzzels, Furby’s, Happy Hardcore, Macarena. Toen heette Twix nog Raider, betaalde we met guldens en keken we allemaal tegelijk naar dezelfde televisieprogramma’s…

 

Met mijn laatste menselijke krachten ruk ik me los van de verbale hypnose, voordat de totale dementering begint.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 04 Jun 2015 Reactie: 0

AvondpolonaiseHet gejoel zwelt aan langs het Merwedekanaal. Ik zie ze nog niet, maar ze zijn in aantocht. Voor iemand zonder kinderen in de basisschoolleeftijd is het spektakel een natuurverschijnsel dat je overvalt; je realiseert je pas dat het nog bestaat als je er al middenin zit.

 

Ik zit op een bankje bij de Munt. Het is windstil, de zon zakt langzaam tussen de in onbruik geraakte sluisdeuren verderop. Het water van het kanaal kabbelt en klotst wat onbestemd, de woonboten dobberen loom met het water mee. Op het gras voor me knuffelen drie stelletjes op deze vroege junidag de dalende avondtemperatuur omhoog. De eerste zwermen met minimuggen dansen boven het riet.

 

Gekrijs, geschreeuw en af en toe de inzet van een oud Hollands wandelliedje klinkt van de overkant van het kanaal. Het water draagt de schelle kinderstemmen veel verder dan wenselijk is. Bij de brug over het kanaal verschijnt een jonge vrouw. Een klaar-over, zonder spiegelei, fluitje en kekke retro jas met zwart-wit gestreepte mouwomslagen. Ze heeft in plaats daarvan een fluorescerend geel oranje hesje aan. Links en rechts verschijnen steeds meer fluorescerende hesjes op strategische plaatsen.

 

Als een colonne mieren kruipt de stoet kinderen met hun ouders langs het kanaal aan de brug voorbij. De ouders, klittend in groepjes en verspreid over de lange stoet, hobbelen voort. De kinderen lopen de dubbele afstand; een stuk heen, even een stukje terug en dan weer vooruit. Bij elk groepje ouders klampen ze even aan, ontvangen een zoethoudertje en lopen dan snel door naar een ander groepje volwassenen.

 

De klaar-over in haar fluorescerend hesje heeft met slechts haar zelfbewust natuurlijk overwicht effectief het verkeer over de brug stilgelegd. Braaf wachten drie fietsers, met één been aan de grond en het andere op de trapper, zodra het kan zullen zij direct hun weg vervolgen.

 

De stoet trekt in vijf minuten voorbij. De kinderstemmen sterven langzaam weg, tot er een nieuwe stilte achterblijft. Stiller is het dan ervoor.

 

Eén van de drie fietsers roept een harde waarschuwing naar een tegenligger die over zijn schouder naar het staartje van de avondpolonaise kijkt. Geen klaar-over in de buurt om het op gang komende fietsverkeer in goede banen te leiden. Het loopt net goed af. Voor me zoenen de drie stelletjes op de goede afloop, of alsof er niets gebeurd is. Op mijn arm sla ik sla mijn eerste mug van het seizoen dood.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 Mar 2015 Reactie: 0

Overspel‘Ze heeft het uit gemaakt om hem uit de buurt van het kindje te houden,’ zegt de vriendin met stijl blond haar.
‘Heel erg controlerend,’ knikt haar vriendin met rood geverfde krullen begrijpend.
‘Ze is ook nooit bij mij geweest…’ vult de blonde vriendin aan.
‘Zou jij dat doen dan?’
‘Neuh…’
‘Of je moet er voor willen vechten…’ oppert de rood geverfde krullen vriendin.
‘Zij?!’
De beide vriendinnen lachen.

 

‘Het lijkt tegenwoordig wel of het allemaal niet natuurlijk mag gaan,’ zingt de blonde vriendin verder aan haar lamento.
‘Ja hallo, het is nu ook geen spelletje meer,’ lacht haar vriendin, ‘je kan hem toch nog wel zeggen dat…’
‘… dat we heel belangrijk voor elkaar zijn geweest…’
‘Dat is wel heel volwassen…’
‘Jah!’
‘En “geweest” is verleden tijd.’
‘Jah…’

 

‘Kan je een foto maken van ons?’ de blonde vriendin houdt haar mobieltje voor mijn gezicht, ‘We willen deze zonnige dag vastleggen…’ geeft ze op als reden.
Ik maak een tegenlicht opname van de twee vriendinnen, met de zon.

 

‘Ik denk niet dat het voor Dirk een spelletje blijft…’
‘Heeft hij al eens een lange relatie gehad?’
‘Ja, hij komt net uit een lange relatie…’
‘Raar dat het toen wel goed ging…’ mompelt rood geverfde krullen.
‘Misschien val ik gewoon op de kneusjes…’ verklaart de blonde vriendin haar dramatische romantische ervaringen voor zichzelf, maar ze laat toch een stilte vallen voor de vriendinnelijke ontkenning.
‘Als je iemand nog niet helemaal kent…’ antwoord geverfde krullen voorzichtig.
‘Ze vindt hem natuurlijk wel leuk –’ begon de blonde vriendin.
‘– maar zo heb je natuurlijk ook geen goede seks!’ krijgt rode krullen opeens een epifanie.

 

‘Ik vroeg er naar, wilde het wel horen…’
‘Ik bedoelde jou, lieffie,’ glimlachte de rood geverfde krullen vriendin.
‘Mij maakt dat toch niet uit,’ reageert de blonde vriendin verward: ‘Zij heeft het uit gemaakt.’
‘Het is natuurlijk ook niet een verhaal dat je graag wilt horen…’
‘Nou, er zijn natuurlijk genoeg mannen die het heel stoer vinden…’
‘Ja, maar dat zijn mannen…’
‘Zij ging er gewoon mee lopen,’ zegt de blonde vriendin verontwaardigd, ‘met dat kind, pijnlijk, alsof het er al had moeten zijn…’

 

De vriendinnen liepen gearmd weg. De laatste zin die ik kon horen stuiterde rond in mijn gedachten: “Zij ging er gewoon mee lopen, met dat kind, pijnlijk, alsof het er al had moeten zijn.” Ik kon geen logische uitleg verzinnen, maar ja, ik ben een man…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Mar 2015 Reactie: 0

Wietjong‘Mag ik je iets vragen?’
De puber keek me hoopvol aan. Zijn winterbleke huid was bespikkeld met rode jeugdpuistjes. Een metaalkleurige slotjesbeugel duwde en trok zijn tanden in het gareel.

 

‘Ja, tuurlijk…’ antwoordde ik.
Het was één van de eerste zonnige dagen van het jaar. Ik liep over de Wittevrouwenstraat richting de Voorstraat om via de zon wat vitamine D te verzamelen. De winter maakt me altijd wat lusteloos. De jongen hield me staande juist toen ik de Drift wilde oversteken.

 

‘Kan je voor mij in de coffeeshop naar binnen gaan?’ vroeg hij.
Met zijn hand friemelde hij wat in de jaszak van zijn zwart leren jack. Haast onzichtbaar zo snel streek hij even met zijn tong langs zijn lippen. Zijn sluik blonde haar had hij met gel strak achterover gekamd. Hij had een fiets in zijn hand en een rugzak van Eastpack op zijn rug.

 

‘…’ zweeg ik.
Op zijn leeftijd zat ik rond dit uur altijd op het hekje van het schoolplein, met Robbert-Jan. Ook met zo’n zwart leren jas en een Eastpack tussen onze voeten. Ik draaide de tip, fabriceerde van drie normale vloeitjes een lange vloei, Robbert-Jan verkruimelde een gewone sigaret en strooide wat spul van zijn thuis gekweekte toppen over het geheel. Ik draaide, hij rookte.

 

‘…’ wachtte de puber mijn reactie af.
Hij keek slaperig uit zijn ogen. Zijn bioritme bevond zich nog in die heerlijke pubertijdzone waarbij de dag om twaalf uur ’s middags begon.

 

‘Wat wil je hebben?’ vroeg ik.
De ietwat slome oogopslag van de jongen, opende eerst verrast door mijn antwoord en kreeg toen een sluwe uitdrukking.

 

‘Een cola…’ sprak hij veelbetekenend.
Aan de overkant van de straat zag ik nog een middelbare scholier staan. Vergelijkbaar puberuniform, ook een fiets aan zijn hand. Zijn maatje. Robbert-Jan heb ik na onze jaren op dat schoolpleinhekje nooit meer gezien. “Een cola,” hûh hûh…

 

‘Nee, sorry, dat kan ik niet voor je doen.’
Ik stak mijn hand op naar de jongens en liep door, de Voorstraat in, voorbij de City bioscoop, langs de coffeeshop, richting Neude. Een heerlijk zonnetje scheen deze middag in mijn gezicht. Eindelijk de broodnodige vitamine D.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 26 Feb 2015 Reactie: 0

Rothko 1 Ik weet niet of ik moet huilen of lachen. Devoot schuifelen we door de zalen van Gemeentemuseum Den Haag, langs de enorme schilderijen van Rothko. Het pluimage in de stoet bestaat uit de crème de la crème van Neerlands amateur de l’ arte tot le plébiscite dat morgen een verhaal heeft bij de koffieautomaat.

 

Stiekem kijk ik de rij langs om te zien of iemand de tranen al vrij laat stromen. Niemand nog. Wel veel mensen met een mobieltje voor hun gezicht. In de verlichte schermpjes verworden de immense schilderijen tot ordinaire plaatjes voor de schermbeveiliging. Zo’n apparaat schept toch een afstand.

 

‘Rothko probeerde niet decoratief te schilderen,’ zegt de audiostem in mijn oortje, ‘hij wilde de beschouwer van zijn werk een emotionele ervaring bieden; sacraal of profaan, dat maakte hem niet uit.’ De onuitgesproken stuwende dwang van de aangroeiende rij achter mij verhindert om überhaupt de rust te vinden en bij de verstilde schilderijen a la minuut iets te voelen.

 

Vijftig centimeter van het doek af. Volgens de schilder zelf was dat de beste afstand om zijn werk te ondergaan. Helemaal opgaan in het schilderij, zo had hij het bedacht. De hekjes van het museum laten ons slechts tot honderd centimeter dichtbij komen. En die eeuwige groepsdruk van de rij…! Recalcitrant blijf ik midden voor één van zijn twee meter hoge Seagram schetsen staan. Het ijzerdraad van het hekje drukt in mijn schenen.

 

Rothko 2Opeens zie ik in de rechterbovenhoek een randje zakkers. De vlammend rode verf van het rechthoekige vlak is over de bruine ondergrond uitgelopen. Uitlopers zijn niet bijzonder bij Rothko; ik had al meer doeken gezien met uitlopers. Het frappante van deze zakkers is dat ze omhoog gedropen zijn…

 

Toen dit schilderij werd geschilderd was het zeker een halve slag gedraaid, of Rothko moet een geheime anti-zwaartekrachtinstallatie in zijn atelier hebben gehad. Heeft de briljante geest deze schets misschien op de kop geschilderd! Waarom niet, in die tijd schilderde de helft van de New Yorkse Avant-garde zelfs op de grond, dus waarom niet op de kop? Of heeft het museum dit werk per ongeluk verkeerd om opgehangen… En wat zegt dat over abstracte kunst, als je het ook verkeerd om op kunt hangen? Ik weet niet of ik moet huilen of lachen.

 

Of toch… Bij het inlopen van de volgende zaal herken ik meteen Victory Boogie Woogie, het onvoltooide laatste werk van Mondriaan. Een bloedrode Rothko hangt er gebroederlijk naast. Ook het laatste werk van hem, voordat hij zelfmoord pleegde. Twee eindpunten van twee schilders die hun leven lang zochten naar abstractie in hun werk om iets onzegbaars uit te drukken. Heimelijk slik ik even iets weg…

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 19 Feb 2015 Reactie: 0

ZappaDie Zweedse collega had bezworen om er absoluut langs te gaan: Jazzcafé Glenn Miller.
‘Een van de best bewaarde geheimen van Stockholm, in een zijstraat van Kungsgatan. Elke avond vanaf acht uur een optreden van een jazzformatie. Simpel, maar goed eten. En geïmporteerd bier – Heineken uit Nederland…’
Ze hadden er gelukkig ook Zweeds bier, zo bleek.

 

In een hoekje voor hele kleine mensjes – niet het doorsnee formaat Zweed – wees de barman mij de laatste twee vrije plekjes: ‘We hebben net een afzegging.’ Dus ik wurmde me achter het bistrotafeltje voor één, of hoogstens anderhalf… Op twee meter – recht tegenover me – stonden de snaredrum, hi-hat en twee crashbekkens, vlak daar achter een simpele buffetpiano en een grote contrabas er tegenaan. Ik zat krap, maar wel eerste rang in dit legendarische Stockholmse jazzcafé.

 

Een man met regenjas en Amerikaanse breedgerande hoed op, kwam aan mijn tafeltje staan en wees op de halve lege zitplaats naast me.
‘Sure…’ zei ik en schoof mezelf zo ver in de hoek als nog mogelijk was.
‘Hi! Andy Fiti,’ stelde de cowboy zich voor. Om in prachtig, maar onverstaanbaar Zweeds verder te praten.
‘Sorry, I’m from Holland,’ onderbrak ik hem.
‘Ow! Hi! I’m from New York! Nice to meet you,’ zei Andy, met dat typisch Amerikaans enthousiasme dat ons Europeanen vaak zo overdreven en onoprecht in de oren klinkt. We hadden echter meteen een goed gesprek over jazz, de kunsten en slapeloosheid en bestelden gezamenlijk ons bier alsof we elkaar al jaren kenden.

 

Het Mats Öberg Trio vlak – voor ons – speelde ‘free jazz’. De klanken meanderden langs alle mogelijke en onmogelijke modulaties en in steeds complexere progressies die de drie heren konden verzinnen, om het elkaar quasi lastig te maken. Ik werd gek in mijn hoofd en hoorde mezelf verschillende keren in extase: ‘Yeah!’ roepen. Geheel niet mijn stijl om dwars door muziek heen te schreeuwen – ook zeker niet omdat er buiten een grote auto van de Zweedse radio stond, om de hele set te registreren – maar de muzikanten waardeerden mijn bijval en die van de andere cafébezoekers met extra rondjes langs het thema.

 

De eerste set was klaar. De pianist – Mats Öberg zelf – werd door de drummer achter zijn piano vandaan geholpen. Hij was blind.
‘Wow! That was beyond great!’ verzuchtte Andy met Amerikaans gevoel voor de hyperbool.
De zuinig emotionele Europeaan in mij was het echter volledig met hem eens.
‘Mats, the piano player, he played with Frank Zappa, when he did his European tour,’ vertelde Andy me.
Frank Zappa. Op een synesthetische wijze kon ik die muzieklegende via de muziek van Mats bijna voor me zien.

 

De drummer begeleide de blinde pianist tot naast mijn nieuwe vriend Andy.
‘Hi, Mats! How ‘r you doing?’ Andy wachtte het antwoord niet eens af: ‘I want you to meet my new friend here, Jorrit. He’s from the Netherlands.’ Ik kreeg een hand van de blinde Mats.
‘Hi Jorrit. How are you?’
Ik had net dwars door zijn optreden heen ‘Yeaah!’ geschreeuwd. Waarschijnlijk precies op de verkeerde momenten. En dat stond nu allemaal op de radioregistratie en binnenkort op zijn nieuwe live cd…
Ik kon alleen zeggen: ‘Hi Mats, I’m very very sorry.’

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 31 Jan 2015 Reactie: 0

StartKlokslag zeven uur gaat het kanon af. Een kleine duizend mannen en vrouwen klapperen op hun ijzers onder het startdoek door. Mijn adem slaat als witte ijskristallen neer. Het is nog ver onder nul. De ijsvloer van de Weissensee is zwart. De nacht is nog niet voorbij. Alleen de Start is verlicht. Een lang lint schaatsers met hoofdlampjes strekt zich langzaam uit over het parcours van 12,5 kilometer. Een laatste check of de klittenband van de transponder om mijn enkel echt goed vast zit, want met de tijdregistratie wil je geen grappen. Zestien rondes te gaan.

 

Op onze ‘sloffen’ klossen we over de eerste meters knetterhard zwarte ijs. Die sloffen zijn lompe skischoenen met de moderne variant van Friese doorlopers er onder. Zeer geschikt voor lange tochten op natuurijs vol scheuren, maar niet voor een elegante en stilistische schaatsslag. Nelie en Matthijs doen de tocht wel op hun ‘pumps,’ echte Vikings met schoen van kangaroeleer en ranke ijzers. Ik ben jaloers, heb mijn pumps ook bij me, maar met mijn slechte voorbereiding durf ik het niet aan.

 

Driehonderd meter na de eerste bocht staat een eenzaam kleumende clown langs de baan. Ze juicht voor alle schaatsers. Ons treintje stoomt voorbij en we roepen haar blij toe. Ook zij heeft tien uur aanmoedigen voor de boeg.

 

Vandaag heb ik één doel: Als ik de 200 kilometer uit kán rijden, dan gaan we samen over de eindstreep. Het fiasco van vorig jaar moet gewroken worden; toen moest ik op 25 kilometer voor de finish afhaken bij mijn schaatsvrienden, met een rug die in puin lag. Ook al heb ik vorig jaar die laatste kilometers op eigen kracht uitgereden, nooit meer wil ik mijn maten weg zien rijden zonder mij…

 

De rondes schieten onder mijn schaatsen weg. Het ijs is geweldig. Het weer is voorbeeldig. De temperatuur nog onder nul. Ik hoor mijn naam steeds niet bij mijn doorkomsten, maar de angst dat de transponder om mijn enkel niet werkt verdruk ik. Dit is een mooie dag, ik ga lekker en geniet.

 

IJsbaard‘Er zit ijs in je baard’ zegt een vrijwilliger bij de foerage.
‘Daar heb ik ‘m ook speciaal voor laten staan,’ antwoord ik blij.
Elke ronde groeit de ijspegel in mijn baard een beetje aan. En elke ronde voel ik me zo meer verbonden met de tocht der tochten uit 1963; toen hadden zelfs de vrouwen een ijsbaard…

 

‘Tot hier,’ zegt Anna Maria.
Ze stapt af. We hebben100 kilometer geschaatst, de helft, maar haar lijf is op en kapot. In de voorbereiding heeft ze te weinig trainingsuren kunnen schaatsen, de naweeën van een griep zweven nog in haar lijf, plus beurse plekken van een pijnlijke valpartij twee dagen geleden. Deze 100 kilometer waren al een martelgang. Een angstig voorgevoel bekruipt me als ik aan mijn voorbereiding denk…, maar ik druk het weg.

 

Ons treintje zet zich zonder Anna Maria weer in beweging. We passeren de kleum clown en vallen het eerste lange rechte stuk voor de negende keer aan. De wind is opgestoken. We hebben nu telkens óf wind mee, óf keihard tegen. Om tegen de wind in te komen moeten we dichter op elkaar rijden. Zicht op scheuren is daardoor veel minder. Jos blijft haken en gaat languit. Gelukkig kan hij verder. Het doemscenario van vorig jaar schiet door mijn hoofd: Patrick viel toen net één keer te veel en kon niet meer op zijn benen blijven staan. Dit jaar wil hij wraak. Geconcentreerd rijden we verder. Eén, twee, drie rondes…

 

AanklampenMet de wind in de rug glijden we op de foerage af, 137,5 kilometer al, maar ik voel geen vreugde. Mijn maag doet pijn. Mijn lijf doet pijn. Mijn nek, mijn schouders, mijn rug, mijn heupen, mijn knieën en mijn enkels kraken en piepen bij elke slag, smeken: ‘Jorrit stop er mee!’ Al mijn spiervezels begeven het. Ik heb net als Anna Maria veel te weinig trainingskilometers gemaakt in de voorbereiding. En tien dagen geleden lag ik zelf nog op bed met buikgriep, volledig leeg lopend… Dit is gekkenwerk. Op het Oostenrijkse ijs van de Weissensee wordt de rekening vereffend van mijn slechte voorbereiding. Ik weiger echter die rekening te betalen, liever sterf ik een langzame dood op de schaats dan mijn schaatsvrienden nogmaals van me weg te zien rijden.

 

‘Je moet wat eten,’ zegt Anna Maria lichtelijk bezorgd, ‘je ziet helemaal bleek…’ Ik schrik, is het zo erg?
‘Heb je nog een gelletje in je zak?’
Ik knik naar haar en murmel wat. Ze graait in het zakje op mijn rug en tovert de tube mierzoete sportgel tevoorschijn.
‘Hier!’ ze heeft de verpakking al voor me opengescheurd, ‘En je moet wat echt voedsel eten.’
Kotsmisselijk staar ik naar de vrijwilligers achter de foerage tafels. Het bekertje warme thee krijg ik nog wel naar binnen. De halve banaan duw ik meteen door naar mijn keel. Hap slik weg. Verstand op nul en gaan! Ik weet: Nu is het overleven begonnen.

 

Vier keer tegen de wind in. Ik hang aan het elastiek. Als een mantra gaat door mijn hoofd: ‘Je moet doorrijden tot de volgende stop. Aanklampen en doorrijden!’ Halverwege de ronde constateer ik mijn eigen tweede sterfgeval; als Jos vraagt hoe het gaat kan ik alleen stamelen: ‘Ik ga dood…’ waarop Nelie relativerend meldt dat we allemaal een keer dood gaan. Als ik nu kapot ga tijdens de tocht, dan heb ik alsnog een soort elfstedenkruisje, denk ik morbide.

 

‘Hier! Nog één, hup er in!’ Anna Maria wacht ons weer op aan het eind van de ronde, ‘Je doet het goed op de gelletjes.’ Ik moet van haar weer een tube naar binnen werken.
‘En een banaan.’
Ik stomp een banaan naar binnen.
‘En een plak ontbijtkoek…’
Als een foie gras gans voor forceer ik het voedsel mijn spijsverteringskanaal in. Mijn maag protesteert en duwt hard terug. Ik slik. Ik slik nogmaals…
‘We gaan weer!’ roept de ongeduldige stem van Karlijn.
Vijf stijve lijven trappen het treintje weer aan, met nummer zes trappelend voorop. Op weg naar de juichende kleum clown, en dan nog twaalf kilometer tot de volgende stop.

 

JankenBij doorkomst hoor ik mijn naam noemen door de speaker. Mijn transponder werkt dus schiet er door mijn hoofd. In Nederland kijken ze mee via de website. Ik visualiseer mijn broer die met mijn neef van anderhalf naar de webcam kijkt, hoe hij hem wijst en zegt: ‘Kijk! Daar gaat je oom. Hij is er al bijna. Nog maar drie rondes…’ En dat mijn kleine neef dan zijn armpje strekt, naar het scherm wijst en zegt: ‘Jo-hit?’ Ik weet zeker dat ze me volgen. Doorschaatsen! Een warm prikkend gevoel glijdt langs mijn konen en wang mijn ijsbaard in.

 

Links en rechts glijden dik ingepakte lijven langs me heen.
‘Val!’ hoor ik Jos roepen, ‘Jorrit!’ roept hij er achter aan.
Ik begrijp dat ik zelf op het ijs lig… Als in een droom sta ik weer op. Geen spier protesteert. Mijn botten functioneren nog. De valbescherming heeft zijn nut bewezen.
‘Gaattie…?’
‘Ja…’ grom ik tegen Jos. Hij heeft me opgewacht. Verderop dralen Nelie, Patrick en Matthijs tot ik weer aangesloten ben. De groep waar we tussen reden, rijdt in de verte op volle vaart voor de wind weg.
‘Karlijn is doorgereden,’ meldt Nelie.

 

We zijn een treintje van vijf. Nelie, Patrick, Matthijs en Jos doen om en om het kopwerk. Ik klamp aan, probeer in de buik van ons treintje te schaatsen en blijf bij. Als in een waas schaats ik door. Voor de derde keer sterf ik op het ijs, maar ik schaats door. De kleum clown danst langs de baan als we passeren, de volhoudster, maar ik heb de kracht niet om ook haar toe te juichen. Maar ik schaats wel door!

 

FinishNa bijna tien uur, rijden we met vijf op een rij over de finish. Onze armen gaan de lucht in. Zout prikt in mijn ogen en op wangen. Matthijs en Nelie hebben de tocht volbracht op hun pumps, Nelie haalt straks haar eerste kruisje op. Net als Patrick, die zoete wraak neemt voor zijn onfortuinlijke tocht van vorig jaar. Jos kreunt onder de blauwe plekken van drie smakken op het ijs, maar ook hij haalt de streep! En ik, ik ben drie keer uit de dood opgestaan, heb aangeklampt toen het echt niet meer kon, maar heb mijn schaatsvrienden niet nogmaals van me zien wegrijden. We hebben het gehaald!

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 22 Jan 2015 Reactie: 0

VerzaaktHuilend liep de kleine kromme man achter zijn rollator. De tranen biggelden over zijn wangen. Zijn kale hoofd keek links en rechts. Het restaurant was zo goed als leeg. Eén ouder echtpaar zat zes tafeltjes verderop tegenover elkaar en slurpte langzaam hun soep naar binnen. Achter de uitgiftebalie van de keuken scharrelde een medewerker rond met een theedoek. De kleine kromme man huilde nu hartverscheurend en haalde zijn neus op.

 

Een begeleider van de zorginstelling liep kordaat op de kleine kromme man af: ‘Leen! Wat is er nou toch met je?’
‘Ze zijn begonnen zonder mij, ze hebben niets gezegd,’ snotterde Leen.
‘Het kaarten is pas over anderhalf uur, hè, je bent veel te vroeg…’
‘Ja.., maar ze hebben niets gezegd…’
‘Nee, want het is elke week om half twee, Leen, en het is nu twaalf uur.’
De kordate begeleider hielp hem naar een tafel, en gaf hem een kop soep.

 

‘Leen.’
Aan zijn tafeltje stond een vrouw van achter in de zestig, struis grijs haar, kort geknipt, en een wollen trui aan. Ze was bijna zo rond als ze kort was.
‘Leen, we moeten even praten,’ zei de vrouw.
‘Ja.., we moeten even praten…’ echode Leen. Hij keek haar met een schuin hoofd aan: ‘…Joke…’
‘Joke, van de kaartclub,’ verduidelijkte Joke wie ze was.
‘Ja.., dat weet ik…’
‘Leen, je mag nog meedoen, maar je mag niet verzaken.’ Joke keek Leen doordringend aan.
‘Nee.., niet verzaken… dat mag niet…’
‘Eén keer is oké, maar niet vaker…’ waarschuwde Joke hem.
‘Nee.., niet vaker…’
‘We kijken het nog een maand aan,’ zei Joke.
‘Ik ben van zeventien,’ stelde Leen vast.
‘Wat…?’ vroeg Joke verward.
‘Ik ben van 1917!’
‘Ja, dat weet ik,’ zei Joke.
‘6 juli 1917.’
‘En hoe oud ben je dan nu?’ vroeg Joke, alsof ze een raadspelletje speelde met een kind.
‘Zevenennegentig,’ antwoorde Leen trots, ‘ik ben de oudste hier!’
‘Geweldig, zou oud moet ik nog worden,’ zei Joke.
‘Zevenennegentig…’
‘Leen, er hangt een druppel aan je neus…’ attendeerde Joke hem.
‘Ja.., dat weet ik toch,’ riposteerde Leen ad rem, zonder animo om de druppel van zijn neus te vegen.

 

Eén voor één rollen de andere leden van de kaartclub het restaurant binnen. Al snel ontstaat er een wagenpark van rollators, die kriskras – maar altijd bij de hand van de bezitters – worden geparkeerd. Twee tafels verder dan daar waar Leen zit, zetten zich de eerste vier klaverjassers aan de tafel. De volgende vier kaartspelers gaan aan de tussenliggende tafel zitten. De laatkomers schuiven bij Leen aan. Joke deelt een pak speelkaarten uit aan iedere tafel.
‘Eerste ronde is klaveren troef,’ zegt Leen.
Zijn drie kaartgenoten knikken instemmend. Ze zijn begonnen.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Nov 2014 Reactie: 0

DogshitEen ouderwetse straatlantaarn – zo een die ook echt op een lantaarn lijkt – strooide een warme gele cirkel licht op het stukje gras tussen voetpad en singel. Alsof een klein toneel werd uitgelicht, de voorstelling ging beginnen:

 

Een man. Hij stond versteend op het voetpad naast de singel, als in een stilleven, te wachten, met aan een touwtje zijn hond, het enige dat bewoog in dit verstilde beeld in warme sepiatinten. Hij was gekleed in een lange overjas – bestand tegen weer en wind –, corduroy broek en een geruite oude mannen hoedje.

 

Zo stil als de man stond, zo druk liep zijn hond door het gras te struinen. Een zwarte hond, met een witte bef en sokken. Staart omhoog, neus in het gras. De hondenriem gaf het beest de ruimte om halve cirkels te lopen met een doorsnede van vijf meter. Telkens liep het dier dezelfde strook af, alsof hij op zoek was naar iets.

 

De avond was net gevallen. De stad was op dit uur van de eenzamen die met enkel hun gedachten over de straten zwierven, op zoek naar iets, maar ook op weg naar nergens in het bijzonder. Het uur van de dag waarop de gelukkige bezitter van een hond met frisse tegenzin de warme huiselijkheid verlaat om het beest een laatste kans te geven zijn behoefte buiten de deur te doen.

 

De hond hurkte door zijn achterpoten, kromde zijn rug en begon te persen. Schokkende peristaltische rillingen trokken over zijn rug. Als een 3D printer schreef het beest een dampende bruine letter in het gras, die hij zelf niet kon lezen. De riem om zijn nek hing met een slappe parabool tot aan de hand van zijn baas.

 

Hij stond te kijken, de baas. Niet naar zijn kakkende hond. Nadrukkelijk niet naar zijn kakkende hond. Hij keek naar de ouderwetse straatlantaarn, lang genoeg om een studie naar oud Hollandsche lantaarnvormen te vermoeden, of een analyse van de lichtsterkte, of om zelfs bij dit zachte licht een oogbeschadiging op te lopen.

 

Inmiddels was de hond gaan schuren. In gehurkte houding trok hij zijn gat over het gras. Een zachte piepkreun alarmeerde zijn baas. De man overzag in een ogenblik de situatie van zijn hond en besloot het beest nog even langer te negeren. De voegen tussen de stoeptegels kregen zijn bovenmatige interesse.

 

Het zwart witte beest sprong op de stoep en begon over die voegen van de stoeptegels te schuren. Uit zijn achterste hing een stuk plastic. De man met geruite hoed keek om zich heen. Er was geen eenzame ziel te bekennen die dit stuk van de stad afzwierf. Voorzichtig zette hij de punt van zijn zwart lederen schoen op het uiteinde van het plastic. De hond schuurde hurkend zijn achterste leeg.

 

Enigszins gehaast liep de man weg uit de cirkel omfloerst licht van de Hollandsche straatlantaarn. In het anonieme duister van de stad gloeide zijn gêne zacht op, voor wie er oog voor had. Een dartel zwart dier met witte bef en sokken sprong vrolijk rondjes rond zijn baas.