SCHRIJVER
Posted by: In: Bijzonder Alledaags 13 Nov 2014 Reactie: 0

ObeyborstenHet relatiedrama voltrok zich in een fractie van een seconde, maar de status quo herstelde in de volgende. Enter: sferische pianoklanken van Yann Tiersen uit de film Amélie:

 

De jonge man en vrouw stonden te wachten om over te steken. Er waren geen verkeerslichten, het was slechts de uitrit van een woonstraat op de hoofdweg. Toevallig kwamen er twee auto’s aan die op hun beurt moesten wachten voor kruisende fietsers. Het jonge stel wachtte geduldig tot de fietsers voorbij waren en de stationair draaiende auto’s de hoofdweg opdraaiden.

 

Hij was twee koppen groter dan zij. Zijn lijf had de slungelige kwaliteiten behouden die na een groeispurt in zijn pubertijd ontstaan moesten zijn. Een wijd T-shirt benadrukte niet heel flatterend zijn geraamte met mager vel. Twee handen in zijn broekzakken; hij keek hoe de fietsers op hun gemak over de hoofdweg passeerden.

 

Zij was dus twee koppen kleiner dan hij en ze had een peervormig postuur; smalle schouders met een kleine boezem en een struise derriere. Ze wist het beste uit haar figuur te accentueren; ze droeg een ruim zomerjurkje dat van haar een elegante Franse verschijning maakte. De fladderende jurk gaf haar ook iets kinderlijk schattigs.

 

De stationair draaiende auto’s schakelde naar één, trokken op en reden de woonstraat uit. Jongen en meisje verzette gelijktijdig hun rechterbeen om de straat over te steken. Op dat moment ging de film in slow motion. De pianotriolen van Yann Tiersen verstierven langzaam. Stilte. Het gebonk van een hart dat steeds sneller slaat.

 

Vanaf de overkant stak een andere jonge vrouw de straat over. Ze was lang en slank. Op twee eindeloos blote benen liep ze vastberaden op het stel af. Platina blonde haren dansten bij elke pas van haar op en neer. Ze liet haar lichaam graag zien; haar heupbroekje was kort en haar t-shirt strak. Haar boezem wiegde op de maat van de hartslag bij elke pas een klein beetje naar links en dan iets naar rechts. Op haar t-shirt stond het woord: ‘Obey.’ Ze had werkelijk grote borsten, maar in verhouding met haar dunne lichaam werden ze nog extra geprononceerd.

 

De lange jongen was gebiologeerd. Het woord ‘Obey’ creëerde een soort psychologisch droste effect: Zijn mannenogen werden sowieso naar haar schommelende borsten getrokken en door het woord ‘Obey’ werd hij zich bewust van de hypnotiserende kracht die van de zacht wiegende boezem uitging.

 

Het meisje in zomerjurk naast hem merkte zijn aandacht voor de Obeyborsten op. Ze pakte zijn arm en haakte in. De jongen reageerde, als in een reflex, niet bewust, scheurde zijn blik los en verrekte daarbij waarschijnlijk zijn nek. Zij spande net te veel spieren aan om nonchalant gearmd te lopen; haar arm kreeg de krampachtige klemmende kwaliteit die dwingend vertelde: je hoort bij mij.

 

De spieren ontspande pas toen de Obeyborsten gepasseerd waren. Het meisje bleef tot zeker het einde van de straat dicht tegen hem aan lopen. Aanzwellende piano uit Amélie.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 30 Oct 2014 Reactie: 0
Touristique

© Wilbert van der Post

‘Als je in de buurt bent, kom gerust langs voor een kopje thee,’ zei ze met een glimlach, ‘Vraag maar naar “Elisabeth…,” iedereen weet waar ik woon.
Ik knikte, zei haar gedag en liep in de warme nazomerzon de brede laan met platanen af.

 

In voorwereldlijke tijden is het slaperige Franse stadje Montcuq gebouwd, op de top van een beige witte rots die als een strategisch schiereiland het groene dal in priemt. Montcuq, een naam die ridderveldslagen, samenzweringen en belegeringen doet vermoeden; een naam uit werelden van Tolkien en van de Katharen. De grote vierkanten Donjon beheerste soeverein het landschap, als zwijgende wachter, met aan zijn voeten al eeuwen het gekrakeel van de markt op zondag als enige bewijs dat er weer zeven dagen verstreken zijn.

 

‘Bonjour!’ zei een kleine vrouw met grijze haren.
Ik groette terug met een “Bonzjour…”
‘Do you speak English?’ vroeg ze meteen, met licht Frans accent. Ik zie er niet uit als een fransman, bedacht ik, om me direct daarna te realiseren dat alleen de uitspraak van mijn Franse groet voor haar al voldoende moest zijn om met zekerheid vast te stellen dat ik geen autochtoon ben.

 

De najaarszon was rond het middaguur net hoog genoeg geklommen om over de daken heen de markt te verwarmen. Hoge platanen lieten al hun bladeren als grote vellen geelbruin papier vallen, hun stammen gestoken in een pak van groen bruin gevlekte camouflage die ze in dit stadje – opgetrokken uit dezelfde beige witte kalkstenen als de rots waar het op was gebouwd – deed opvallen als witte pater in een groen bos.

 

‘Where do you come from?’ vroeg de kleine vrouw.
Ik vertelde dat ik uit Nederland kwam.
‘Ha! Nederland. Ik spreek een beetje Nederlands,’ zei ze met een zacht Vlaamse tongval, ‘Ben je hier op vakantie?’

 

Ik kuierde door het Franse stadje. Langs Café de France; het stadscafé met de grote paardenkastanje die het terras domineert. Onder die oude boom, in de schaduw van de Donjon bespraken de notabelen en middenstanders van Montcuq en omgeving de waan van de dag. Ze schenken er wel “café au lait,” en geen “cappuccino.” Ik slenterde verder tussen de kramen en platanen en was zo bij de “Information Touristique” beland. Daar werd ik aangesproken door de kleine vrouw met grijze haren.

 

Ik zei haar dat ze erg goed Nederlands sprak.
‘Ik heb achttien jaar in Antwerpen gewoond,’ zei ze, ‘bij een kunstenaar in het havenkwartier.’
Aha, vandaar, dacht ik. Of ze daarna weer hier naar Montcuq was verhuisd?
‘Nee! Ik heb ook in New York gewoond, in Parijs, door Arabië gezworven. Ik ga nog elk jaar op reis naar Afrika. Altijd alleen; mijn man blijft liever hier. Zijn wortels. Hij is hier geboren en nog nooit uit de streek weg geweest.’
De voor de hand liggende vraag was: Waarom ben je ooit terug gegaan naar je geboortegrond om met een boer te settelen? Ik durfde die vraag niet te stellen, en zij durfde het niet te zeggen.

 

Ze nam me bij de hand en bracht me het schemerende kantoortje van de Information Touristique in. Alle muren waren verborgen achter hoge rekken met informatieve folders over brocantes, wijnproeverijen en andere Franse folklore. Een flard liedtekst van De Dijk zwom mijn gedachte in: “Weinig licht en veel behang…” Uit het schap met folders over schilderachtige plaatsjes in het Frans Occitaans landschap viste ze er één met een kaartje van de streek. Met een slanke lange wijsvinger wees ze de route D653 aan:
‘Bouloc, in de richting van Lauzerte en dan de D2 naar Bouloc. Daar woon ik…’
Op het kaartje van de folder zag Bouloc er uit als een T-splitsing met drie boerderijen.
‘Ik heet Elisabeth, hoe heet jij?’ wilde ze weten.
We wisselden onze namen, ze moest naar me omhoog kijken, het kleine vrouwtje. Haar gelooide huid rimpelde als braille waar blinden haar levenservaringen als reisverslagen uit konden oplezen.
‘Als je in de buurt bent, kom gerust langs voor een kopje thee. Vraag maar naar “Elisabeth,” iedereen daar weet waar ik woon.’
Ik beloofde haar thee te komen drinken, mocht ik in de buurt zijn.

 

‘Zo, nu weet je alles!’ zei ze. Alsof ze geschrokken was van de informatie die ze had prijsgegeven. Ik knikte, zei haar gedag en liep in de warme nazomerzon de brede laan met platanen af.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Oct 2014 Reactie: 0

KindersurpriseZe installeerde zich aan het ronde tafeltje met een kinderwagen en een zoontje van een jaar of vier. Moeder van twee, op een woensdagmiddag op een mooie nazomerdag. Bij de serveerster bestelde ze een cafee latte, een sapje en…: ‘Berend, wil je een surprise ei?’ vroeg ze aan het jongetje.
‘Ja!’ verheugde het ventje zich meteen in de traktatie.
De serveerster ging voor de bestelling heen.

 

Het surprise ei arriveerde al snel. Terwijl zijn moeder genietend van haar koffie nipte, pelde Berend ongeduldig eerste het zilverpapier van het ei. Snippers folie vielen op de grond. Zijn moeder raapte de snippers geduldig op en deponeerde ze in de asbak op het ronde tafeltje. Berend had het inmiddels al druk met het pellen van de chocolade. Als een matroesjka verscheen een geel plastic ei uit het chocolade ei. Geroutineerd klikte hij het gele ei open…

 

Berend barstte meteen in huilen uit. Op de ronde tafel lagen zes, zeven roze stukjes…
‘Lieverd, je weet nog niet eens wat het is…’ probeerde zijn moeder.
Berend huilde nog wat harder.
Zijn moeder moest er meelevend om lachen: ‘Er zijn ook mannen die van roze houden hoor… Oom Pascal bijvoorbeeld… en Bart… weet je wel, van pappa’s werk, die heeft heel vaak een roze overhemd aan…’
Berend was niet te overtuigen.

 

‘Mag de piep nu uit?’ vroeg zijn moeder na enige tijd streng doch meelevend, ‘Mag ik even een glimlach van oor tot oor?’ vervolgde ze met een kwinkslag in haar stem.
‘Zullen we hem samen in elkaar zetten?’ stelde ze voor, ‘…misschien is het wel een heel leuk beestje…’
De piep ging uit.

 

Berend en zijn moeder waren een paar minuten druk met hun priegelwerkje. Vooral zijn moeder deed heel erg haar best, checkte regelmatig de bouwinstructies en praatte met extra vrolijke stem positief over hun kleine kunstwerkje, tot dat: ‘Ojee…’ Ze keek nogmaals op de voorbeeldtekening, zocht tussen de rommeltjes uit het gele ei…
‘Vind je hem ook leuk zonder staart…?’ informeert zijn moeder voorzichtig: ‘Ik geloof dat z’n staart er niet bij zit…’
Berend was er toen helemaal klaar mee.
‘Moet je kijken! Ik vind het best een leuk… beestje…’ probeerde moeder nog eens.
‘Ik vind het stom,’ huilde het jochie boos.
‘Dan laat je het hier voor een meisje,’ suggereerde zijn moeder.
Dat mocht niet van Berend.
‘Oh! Kijk, dit is de staart!’ juichte zijn moeder blij, om vertwijfeld te vervolgen: ‘Moet tie wel weer uit elkaar…’

 

‘Ik wil een nieuwe…’ sommeerde Berend. Zijn armpjes gingen demonstratief over elkaar.
‘Luister lieffie,’ begon zijn moeder de belangrijke levensles, ‘als je een chocolade ei krijgt zit er soms iets leuks in en soms iets stoms, dat weet je niet van tevoren. En je hebt wel lekkere chocolade gehad!’
‘Ik wilde een auto,’ verklaarde Berend verongelijkt.
‘Beer…’ verzuchtte zijn moeder.

 

Op dat moment trokken zes passerende motorrijders de gashandel vol open. Een chopper maakte een knetterende wheelie. Brullend reden ze de straat door. Berend sprong van zijn stoel en stortte in de veilige armen van zijn moeder.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 25 Sep 2014 Reactie: 0

NonnenZe liepen in het wild, op het Janskerkhof. Het was op een zaterdag en er was bloemenmarkt. Twee nonnen. Veel zie je er niet meer, in het openbare leven. Zelfs in Utrecht – waar door de eeuwen heen meer kerken zijn gebouwd dan scholen. De geestelijke kaste is verdwenen achter de dikke muren van hun in steen gehouwen geschiedenis.

 

Deze twee nonnen vielen op tussen het dagjespubliek op de bloemenmarkt. Geheel gekleed in beige-witte klederdracht, maagdelijke uniformen. Of hoe moest je hun kleding eigenlijk noemen? Eén van de twee schuifelde achter een rollator, krom van ouderdom, haar hoofd tussen haar schouders. De ander stond nog rechtop, maar stapte ook voetje voor voetje voort. Uit alles bleek: De laatste der laatsten.

 

Het Janskerkhof naast de Sint Janskerk; een kerk op de bedevaart route naar Santiago de Compostella, ooit het domein van paters, priesters en gelovigen, nu stonden er schreeuwende marktlui onder de dikke platanen. De eerste goud geel gekleurde bladeren vielen al tussen de keurig in rijen en op tafels uitgestalde rode Begonia’s, paarse struikhei en blauwe Irissen. Herfst hing in de lucht.

 

Ik volgde beide nonnen. Telkens met een bloemenkraam tussen ons in – om niet te veel in de gaten te lopen. Ze zochten naar iets. Een Geranium? Een willekeurig bloeiends?
‘Wat betekent “winterheide”?’ wilde de kromme weten. Ze wees met haar arm naar de paars bloeiende heideplant.
‘Dat de heide de winter kan doorstaan,’ antwoordde de marktkoopman.
De beide nonnen liepen een kraam verder. Ik volgde op afstand.

 

Op mijn smartphone zocht ik snel naar “nonnen” en “Utrecht”. Wikipedia vertelde mij dat er op de Oude Gracht een klooster was van de “Zusters Augustinessen van Sint Monica.” Dat klonk exotischer dan dit tafereel in Utrecht deed vermoeden. “De zusters dragen in de zomermaanden witte habijten en in de wintermaanden zwarte.” Natuurlijk: Habijten, niet klederdracht. “Beide habijten hebben rond de hals een groene bies. Onder de bies dragen de zusters een zilveren broche waarop de Madonna en Kind staan afgebeeld.” Ik checkte even twee bloemenkramen verderop: De groene bies, de zilveren broche, het klopte.

 

Zonder een plant of bos bloemen te kopen schuifelden de zusters richting Neude en Oude Gracht. Naar huis. Zusterlijk naast elkaar. Hoeveel zusters zullen ze thuis aantreffen? Hoeveel collega’s met deze roeping waren er nog over in hun klooster aan de Oude Gracht? Zonder de witte habijten zouden het twee gewone oudjes zijn, of misschien twee geliefden. Ik bleef achter op het Janskerkhof, tussen de bloeiende winterheide, met mededogen voor de laatsten van de laatsten. Het einde van hun geschiedenis. Winter is coming.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Sep 2014 Reactie: 0

Rooie!De gewone mensen in Breda staren me na. Ik loop door de Willemstraat – richting het stadspark Valkenberg – de gewone mensen uit Breda stoten met hun elleboog in elkaars zij, buigen hun blonde, bruine of zwarte hoofden naar elkaar, wijzen naar mij en zeggen iets… Iets liefs..? Iets beledigend..? Iets amuserend..? Ze lachen. Zelfs een enkele grijsaard trekt ironisch een borstelige wenkbrauw iets omhoog. Ik voel me bekeken, trek mijn rode hoofd verder tussen mijn schouders en denk: Nee mensen, ik hoor er niet bij!

 

Iedereen die vandaag in Breda rondloopt met een bos rood haar op zijn of haar hoofd hoort er wel bij. Of je wilt of niet. Het zijn de RedheadDays in Breda. Het Kasteelplein staat vol met roodharigen. Gezichten, omlijst met rode lokken, knikken me vriendelijk toe. Op een bankje zit een rood gezin een ijsje te eten. Vader, is vaalrood, moeder donkerrood en hun twee zoontjes lijken in de fik te staan. De ‘Weasly family’, denk ik onwillekeurig. Om me heen hoor ik verschillende talen spreken, toch lijkt het of ik allemaal vaag bekenden ontmoet.

 

‘Mag ik een foto van je maken? Ik heb nog niemand met zo’n rode baard als jij.’ Een man met een groot fototoestel op zijn buik staat naast me. Ik knik.
‘Wil je dan even tegen die rode deur gaan staan en over je schouder kijken… ja prima!’ De foto is snel gemaakt.
‘Dank je.’ Speurend naar een andere rooie, die hij nog niet in zijn collectie heeft, loopt de man verder.

 

Maar hallo, wat een mooie vrouwen met rood haar! Van blond-rood, naar oranjerood, via koperrood en vlammend rood, tot kastanjebruin; alle schakeringen van het mysterieuze MC1R gen zijn vertegenwoordigd op dit feest van roodharigheid. Stijl, met krullen, lang tot op hun kont, of verwerkt tot haarvlechtkunstwerken waar prinses Leia jaloers op zou zijn. Een jongen met kort donkerblond haar – de haarkleur die eigenlijk niet een echte kleur is – vertrouwt me toe dat hij hier is om zijn droomvrouw te vinden: ‘I really dig redheads, man!’

 

‘A ginger doesn’t date a ginger,’ zegt Scott P. Harris in zijn film Being Ginger. De bioscoopzaal is uitverkocht. Exclusief roodharigen. Scott is zelf een ginger, en wanhopig op zoek naar een meisje dat van gingers houdt… Uit zijn film blijkt dat hij als kind zwaar gepest is met zijn rode haar. Als volwassene kan hij nu geen vriendin vinden, door zijn haarkleur denkt hij. Het stereotype dat een rooie vrouw per definitie knap is, en een man met rood haar sowieso niet. Na zijn film zie ik om me heen verschillende betraande gezichten…

 

De rooie vrouw naast me zegt: ‘This is so nice! I’m from New Zealand and I only know of five gingers in the city where I live!’
Ik vraag haar of gingers in Angelsaksische landen veel gepest worden.
‘It’s called gingerism…’ zegt ze, ze slikt iets weg.
De term doet vermoeden dat het pesten bijna zo fundamenteel als ‘racism’ is…
‘But here you feel happy with who you are, and the hair colour you have,’ hoop ik.
‘I finally got to meet with my peers!’ straalt ze.

 

Ik loop terug naar het Kasteelplein. Rode hoofden zo ver ik kan kijken. Een jong meisje gaat op de foto voor een fotograaf. Ze is koffiebruin en heeft duidelijk Afrikaanse voorouders. Haar grote bordeauxrode afro is precies wat nog miste in de collectie van deze fotograaf.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Aug 2014 Reactie: 0

PolderwesternUitgestorven als een woestijnstadje in het Wilde Westen lagen de straten van het Zoetermeerse Stadshart te wachten op een incident, op een shoot out die de rust van deze slaapstad kon verstoren. Of op kerkklokken die de kerkgangers zouden wekken en de zondagsdienst inluidde. Slechts een witte plastic zak woei onverwacht een meter de lucht in op een zacht briesje, om twintig meter verderop weer tegen de grond te dwarrelen.

 

Ik kuierde op deze zondagochtend door het gesloten centrum van een provinciestadje. Mijn voetstappen klonken onheilspellend hol tussen de stille vier laags bebouwing, alsof ik door een drooggevallen canyon liep. De rolluiken van de winkels waren dicht, als oogleden die gesloten zijn. Gesloten winkels die regelmatig werden afgewisseld met etalages die een diepe kale betonruimte showden; winkels in verbouwing, of leegstand.

 

Er was op dit vroege uur één terras open. Een kleine uitspanning aan een driesprong in de shopping canyon: ‘Brasserie Napoleon’. Onder een kolossale parasol stonden een stuk of tien tafeltjes met stoelen. Geen bistrotafeltjes zoals je bij een ‘brasserie’ zou verwachten, maar gewoon Hollandsch degelijk terrasmeubilair. Ik zeeg neer aan één van de tafeltjes en bestelde een cappuccino.

 

Het ventilatiesysteem van de brasserie verloeide de zondagsrust naar het verleden. Door de holle winkelstraat sjokte een eenzame hardloper. Fluorescerend geel en blauw met professioneel ogend zwart, zijn outfit en gear zagen er kostbaar uit. Het uniform van de sportman verhulde nauwelijks het welvaartsvet dat hij met hardlopen hoopte te verbranden.

 

Twee tafeltjes verderop zat een club verdwaalde Spanjaarden. Reizigers die de verkeerde afslag hadden genomen, gestrand in een Vinex stadscentrum… Achter me klaagde een bejaarde vrouw tegen haar bejaarde zoon over het bejaardenhuis waar ze woonde: ‘Er is ’s nachts niets te beleven, allemaal halve dooie, er gebeurt nooit eens iets leuks, iets geks, iets onverwachts…’ Ze wilde er weg, maar haar bejaarde zoon wist ook niet waarheen dan wel.

 

Door de stadcentrum canyon flaneerde een Slavisch ogend jong meisje met een lelijke oudere man. Zij liep met haar handen in haar zakken, hij had zijn hand in de kontzak van haar strakke spijkerbroek gestoken. Weer een dikke hardloper. Verontrustend veel obese hardlopers in Zoetermeer. Een jong stel slenterde doelloos langs de nog dichte rolluiken. Het meisje droeg een T-shirt met de tekst: ‘I’d rather be shopping’

 

Alsof het afgesproken was werden de rolluiken tegelijk opgehesen. De ‘shop out’ kon beginnen in deze VVD slaapstad: Shoppen op zondag, maar wel klokslag nadat het christelijke twaalf uur heeft geslagen. Het begon te regenen.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 09 Aug 2014 Reactie: 0

Strand, Rie van der Post-KnijnenburgDe oude rookstoel van Opa kraakt bij elke beweging. Het is mijn eerste en enige erfstuk van Opa. Ik heb hem nooit gekend; hij was deze wereld al uit voordat ik deze wereld betrad. Opa deed zijn middagdutjes in deze stoel, dat vertelde mijn vader toen hij de stoel van vader op zoon aan mij gaf: ‘…dan ging hij zitten, deed zijn ogen dicht, sliep precies vijf minuten en werd dan met een schok wakker. En klaarwakker hè! Stond ie op en ging weer aan het werk.’

 

De rookstoel van Opa kraakt en op mijn schoot ligt de oudste atlas die ik bezit. De oudste en de mooiste. Als ik de grote bruine kaft opensla, kraakt ook de rug van de atlas pijnlijk. Meteen ruik ik de muffe geur van grof geschept vergeeld papier, broos geworden door een leven lang gebruik. Op het voorblad staat in een dun handschrift: ‘Voor Han, mijn lieve man, Rie.’ Links er boven is een oude krantenfoto van ing. Bos geplakt. Ik heb zelf de rouw circulaire er onder gestoken, met de foto van Oma, met heur haar door de war. Zoals ze was.

 

In de atlas zoek ik de kaart van Marokko op. Kaart 63. Met mijn wijsvinger volg ik de N9, de weg tussen de stad Marrakech, over het Atlasgebergte naar het woestijndorpje Ouarzazate.

 

Vandaag, zeven jaar geleden, zat ik in een taxi. Ik was op reis door Marokko. Backpacken. Ik wilde naar de woestijn, tien dagen met kamelen en slapen onder de sterren. De kamelen vertrokken uit Ouarzazate, daarom zat ik in een taxi. Nee, ik zat in een taxi omdat het regende. Pijpenstelen. De weg over het Atlasgebergte was één grote modderstroom en bussen reden niet meer. Alleen taxi’s. De mijne zat stampvol. Twee jonge ouders met kind op de bijrijdersstoel en een ouder echtpaar, een losse kerel en ik op de achterbank. Zes man en een kind in één taxi. Iedereen kwetterde in het Arabisch met elkaar. Ik verstond er niets van, zij spraken geen Engels en ik sprak geen Frans, dus een conversatie was uitgesloten.

 

Ik zoek op kaart 63 de hoogste bergtoppen waar de slingerende weg zich door het Atlasgebergte heen wurmt. Daar ergens moet het geweest zijn. De taxi was een kakofonie van Arabisch, buiten kletterde de regen en mijn telefoon ging af: ‘Jorrit?’ het was mijn moeder, ‘Ha, fijn! Heb ik je eindelijk te pakken… Ik heb een slecht bericht voor je…’
‘Oh… Ja…?’
‘Komt het uit…?’
‘…’
‘Oma is overleden…’
‘…’
Heel zacht begon ik te huilen. De Arabische kakofonie in de taxi verstomde langzaam. Het werd doodstil. Alleen het gekletter op het autodak; de regen bleef gestaag uit de hemel vallen en de weg werd ook voor de taxi langzaamaan onbegaanbaar.

 

We gingen vaak naar Schiphol, Oma en ik, om de vliegtuigen uit te zwaaien. Ik was vier, vijf jaar oud. Zij was zeventig, net een studie kunstgeschiedenis begonnen en vaak met een rugzak op reis door Europa. Ze wilde de kunstwerken met eigen ogen in de musea zien hangen. Als ze weer thuis was, wees ze mij in deze atlas op mijn schoot aan waar ze geweest was. En toen kreeg ze die hersenbloeding… Ze overleefde, maar was wel halfzijdig verlamd en ze kon alleen nog ‘heerlijk’ en ‘lek-ker’ zeggen. Het kon slechter… Ik ben haar enige kleinkind die haar verhalen gehoord heeft.

 

In Assanfou, midden in het Atlasgebergte, stopte de taxichauffeur voor een korte plaspauze. Een gehucht. Op de kaart kan ik het niet eens vinden. Er was een klein koffiehuis. Ik ging binnen aan een tafeltje zitten en staarde wat voor me uit, naar buiten, de regen in. De Marokkaan, die in de taxi tegen me aangeklemd zat, kwam naar me toe. Hij zette een kopje mierzoete Marokkaanse thee voor me op het tafeltje: ‘Hier… Volgens mij heb je het nodig…’ Hij zei het in goed Nederlands zonder accent. Ik kon alleen knikken.

 

Als mijn Oma nog had geleefd zou ze vandaag honderd zijn. Ze is drieënnegentig geworden, bereisde de wereld op haar zeventigste met een rugzak en becommentarieerde in de laatste achttien jaar van haar leven mijn verhalen met slechts twee woorden: ‘heerlijk’ en ‘lek-ker’.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 31 Jul 2014 Reactie: 0

PapadagDe jonge man begon meteen met een verbouwing; een reorganisatie van de ruimte. Nee, daarvoor vroeg hij het eerst nog retorisch – en meer voor de vorm – aan de andere gasten: of die lege stoel ook een lege plek was. Na het beleefde en bevestigende antwoord van de omzittenden kon hij aan de slag met zijn kleine verbouwing van het terras.

 

De rotan stoelen schoof hij opzij. Hij verplaatste de lege glazen van de vorige bezoeker naar een tafeltje naast het zijne. En tot slot zette hij zijn – nu lege – bistrotafeltje meer aan de zijkant tegen datzelfde buurtafeltje waar de glazen naartoe waren verhuisd. De twee jonge vrouwen aan dat tafeltje keken verbouwereerd naar de lege glazen invasie. De jonge man trok een verontschuldigende glimlach. Hij creëerde ruimte. De andere gasten glimlachte meelevend, de beide jonge vrouwen leken hem zelfs schattig te vinden.

 

Heel voorzichtig manoeuvreerde de jonge man een buggy in de nieuwe leegte tussen de tafels en stoelen. Vervolgens ging hij recht tegenover de kinderwagen zitten. Een jonge vader. Met kind. Het was zijn koffiedag.

 

Een serveerster zette een grote cappuccino en een bordje met brood, geitenkaas en salade met pijnboompitten voor hem neer: ‘Zoals gewoonlijk! Eet smakelijk!’ zei ze. Ze knikte hem vriendelijk toe.
‘Dank je,’ glimlachte de jonge vader.
De twee jonge vrouwen aan het naburige tafeltje sloegen kreetjes als: ‘Aaah…,’ ‘wat een poepie’ en ‘lief…’
Het was onduidelijk of dat de jonge vader of zijn kroost betrof.

 

Rustig knabbelde hij aan zijn broodje geitenkaas. Nu en dan sippend aan zijn reuzen kop cappuccino. Om de paar seconden zwiepte zijn blik de buggy in, hing deze pappa even zijn hoofd voor het gezichtje van de baby. Telkens veranderde zijn gelaatsuitdrukking subtiel. Hij observeerde. Memoriseerde. Ontdekte. Dit was zijn kind. Hij herkende en spiegelde. Hij checkte of alles goed ging, en gaf daarmee ook het non-verbale signaal af: Geen zorgen, ik ben er, ik ben hier, vlak bij jou.

 

In een geruststellend ritme bewoog het dekentje over de baby op en neer. Zijn helder blauwe ogen stonden wijd open. Ogen die rustig heen en weer wiegden, die reageerden op elke beweging in een straal van één meter. Ogen die telkens fixeerden op het hoofd van de jonge vader, elke keer dat hij zijn gezicht voor de buggy liet zien.

 

‘Pas op!’ riep hij waakzaam: Een voorbijganger wilde het terras passeren en liep daarbij bijna tegen de kinderwagen aan. De jonge vader zag het mogelijke gevaar al voordat het gevaarlijk werd. Hij verstelde de positie van de kinderwagen ook telkens, want de zon bewoog langs de hemel en wilde zo graag in het gezicht van deze baby schijnen, maar dat mocht niet van deze waakzame pappa.

 

Na een half uur stond de jonge vader op, legde geld op het tafeltje en reed de buggy soepel het terras af. De twee jonge vrouwen keken zijn lange gestalte na. Midden in het terras bleef een lege ruimte achter.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 12 Jul 2014 Reactie: 0

Thorbjorn en Kristofer‘Ja! Zo’n baard, die moeten we natuurlijk hebben!’

 

Met die woorden werd ik gemakkelijk overtuigd door de regisseur voor deelname – en het afstaan van al mijn beeldrechten – aan een promo filmpje voor het Wereldkampioenschap voetbal. Ik hoefde alleen even op de brug van de Lekkeresluis over de Prinsengracht, op de hoek met de Brouwersgracht, te gaan staan en luid te juichen. Het was koningsdag in Amsterdam, dus de beide zijden van de Prinsengracht op de achtergrond van het camerabeeld zouden vrolijk oranje kleuren. Dit leek me een rol die ik wel kon spelen: ‘Juichende man met rode baard’. Terwijl ik mijn positie innam op de brug droomde ik al van mijn doorbraak en andere filmrollen, met meer diepgang.

 

Een hipster – met zelf  een formidabele blonde baard – grijnsde me toe en stak zijn duim omhoog. Mijn gezichtsgewas stak nog bescheiden en adolescent af bij zijn modieus getrimde kinhaar.

 

Vijf maanden lang had ik geen scheerapparaat aangeraakt om deze baard te kweken. Voordat een beetje gezichtsbeharing een baard is, wordt de pluizige aanwas maanden lang geliefkoosd en gekoesterd. Een baarddrager vergroeid met zijn baard. Afscheren wordt dan als het amputeren van een lichaamsdeel. De baard an sich schijnt op zijn retour te zijn, maar mijn baard heeft inmiddels filmische proporties en is felrood. Mijn baard was een nieuw lichaamsdeel en vandaag, op Koningsdag, werden wij eindelijk gezien.

 

De belichter hield zijn lichtsterktemeter voor mijn gezicht en knikte goedkeurend.

 

Een onafzienbare stoet oranje feestvierders trok ondertussen aan mij voorbij. Opeens stond er een jonge kerel voor mijn neus. Hij strekte zijn arm uit en kriebelde ongevraagd in mijn baardharen: ‘Wauw! Ik dacht dat ik een baard had, maar jij bent baas bovenbaas,’ zei de jongen. Iedereen vindt iets van een baard. En belangrijk: Iedereen vindt ook dat die mening even gedeeld moet worden met de baardmans in kwestie. Even plukken aan de baard van een ander is dan reglementair toegestaan.

Kristofer Hivju

Game of Thrones, Kristofer Hivju als: Tormund Giantsbane

 

De jonge kerel streek vervolgens ostentatief langs zijn eigen baard, om het verschil in lengte te voelen.
‘Ga je scheren of laat je ‘m staan?’ vroeg hij me. De fundamentele vraag die ik keer op keer moet beantwoorden. Zijn rossig wanghaar was amper twee centimeter lang.
‘Baard boven baard,’ grijnsde ik terug. Hij snapte ‘m. Baarddragers onder elkaar, aparte humor…
‘He! Jij lijkt op die ene gast uit Game of Thrones…’ zei de maat van de jonge kerel.
Daar gaan we; ik lijk altijd op een andere rooie, een meer bekende rooie…
‘Nee… je bedoelt die gast uit Vikings…’ zei de jonge kerel.
‘Oja! Hoe heet tie ook weer?’
‘Geen idee…’
Ik heb echt geen idee, we hebben geen netwerkje van mannen met rode baarden… Al schijnt er wel een Facebookpagina te zijn, dus toch een netwerkje…

Thorbjorn Harr

Vikings, Thorbjorn Harr als: Jarl Borgen

 

Ik schreeuw.
In één take staat mijn scène er op.
‘Moet het nog een keer?’ vraag ik.
Een baard is ook een ding, een lichaamsdeel, je kan er wat mee. Als je niet rookt, heb je toch iets waar je af en toe je vingers even in kan verstoppen. Je kunt er nadenkend doorheen woelen, gevaarlijk langs strijken met je hand, of je kin naar voren steken waardoor de baard als geheel in volume zwelt… Ik doe wat suggesties, maar de filmcrew vindt het prima zo. Ik moet nog even tekenen voor de afdracht van mijn rechten en klaar…

 

Alleen, maar met mijn baard blijf ik achter op de brug.

Posted by: In: Bijzonder Alledaags 27 Jun 2014 Reactie: 0

MannenbroedersDe fietsenstalling bij zwembad Krommerijn lag er dit keer niet verlaten bij. Tussen de geparkeerde fietsen stond een groep mannen. Het waren alleen mannen. Een stuk of vijftien. Vooral mannen met exotische huidskleuren: Marokkaans lichtbruin, Surinaams koffiebruin en Afrikaans donkerbruin. Ik zag ook één blanke man, met een leesbril op zijn neus.

 

Met gestrekte pas liep ik doelgericht op mijn eigen geparkeerde fiets af. De wind streek kil door mijn natte haren. Mijn plunjetas drukte licht tegen mijn rug door het gewicht van de natte zwemspullen. In mijn oor dobberde nog een laatste druppel chloorwater, waardoor ik de wereld half doof waarnam. In de groep mannen werden dingen gezegd, maar ik verstond het amper. Met mijn middelvinger tjotterde ik de waterdruppel verder mijn oor in.

 

Een koffiebruine man en een donkerbruine man stonden dicht bij elkaar, ze hadden oranje hesjes aan. Beide mompelden iets onduidelijks. Eerst de één tegen de ander, dan de ander tegen de eerste. Het leek op een aflevering van Buurman en Buurman in een multiculturele versie.

 

Een jonge vrouw met lange blonde haren kwam aanfietsen. Ze reed dwars door het groepje mannen heen. Niemand van hen zei een woord, ze keken haar wel allemaal na. Ik was bij mijn fiets en frunnikte aan mijn slot tot het opensprong. Nogmaals tjotterde ik in mijn oor, een wereld vol geluid ging weer voor me open.

 

Tien meter verder op zette de jonge blonde vrouw haar fiets tegen een andere fiets aan. Ze zocht in haar zakken. De groep mannen volgde haar verrichtingen op afstand aandachtig. Nog steeds zei geen van hen iets, maar één van de oranje hesjes kwam wel in actie: Zelfverzekerd liep hij op haar af.
‘Mevrouw, u mag uw fiets niet tegen die andere fiets zetten,’ zei het oranje hesje.
‘Ik doe het toch…’ reageerde de jonge blonde vrouw recalcitrant.
‘Mevrouw, dat mag niet,’ zei het oranje hesje weer.
‘Nou en, je ziet toch dat ik het wel doe!’
Het andere oranje hesje kwam er bij staan: ‘Maar mevrouw –‘
‘Ik heb haast!’ snauwde de jonge blonde vrouw het tweede oranje hesje toe.
‘U mag niet –‘
‘Je ziet toch dat ik het wel doe!’
De jonge blonde vrouw liep weg. Beide oranje hesjes bleven een beetje hulpeloos achter bij de dubbel geparkeerde fiets. ‘A je to,’ mompelde ik binnensmonds.

 

Geamuseerd door het schouwspel van de vinnige jongen blonde vrouw draalde ik nog wat met mijn fiets tussen de fietsenrekken.

 

‘Je laat haar gaan?’ vroeg de man met de leesbril aan de oranje hesjes, ‘Je houdt haar niet tegen?’
‘Nee! Ik raak haar niet aan,’ beaamde één van hen meteen.
‘Heel goed!’ knikt de man met de leesbril. ‘Wie van jullie zou de fiets pakken?’ richtte hij zich tot de rest van de exotisch getinte mannen.
Niemand van de aanwezige mannen zonder oranje hesje gaf een bevestigend antwoord.
‘Het is natuurlijk niet jouw fiets…’ De man keek over zijn leesbril zijn toehoorders aan. ‘Net als bij “de tas”, het is bezit van de ander wat we niet zomaar mogen aanraken.’

 

De waterdruppel was terug in mijn oor. Omstandig begon ik mijn oor grondig te bewerken, met telkens een andere vinger.

 

‘Hoe spreken jullie elkaar aan?’ De blanke man met de leesbril vroeg het aan een jonge vent met een korte blonde kuif. Een tweede blanke man.
‘Gewoon met de voornaam. Eerst je eigen naam, en dan voor wie de oproep is. Als er contact is kom je met je melding,’ zei de blonde kuif.

 

Ik hield mijn hoofd schuin. In mijn verbeelding voelde ik een plas water uit mijn oor stromen.

 

‘Leroy voor Daan,’ meldde het oranje hesje zich via de portofoon aan bij blonde kuif.
‘Daan hier, zeg het maar Leroy…’ bevestigde de blonde kuif, die blijkbaar Daan heette en vijf meter verderop stond.
‘Ik sta in de fietsenstalling, en een mevrouw heeft zojuist haar fiets tegen een andere fiets gezet.’ Leroy keek naar de dubbel geparkeerde fiets.
‘Staat haar fiets aan de andere fiets vast?’ kraakte de stem van de blonde Daan door de portofoon.
‘Nee,’ antwoordde Leroy.
‘Laat het dan maar zo,’ zei de blonde Daan via de portofoon tegen Leroy.
Leroy keek op van de dubbel geparkeerde fiets, nu vragend en afwachtend naar de leesbril.
‘Ja, dat lijkt me de goede oplossing,’ zei de man met de leesbril. ‘Het is natuurlijk maar een klein voorval…’

 

Ik besloot dat de voorstelling waarschijnlijk wel afgelopen zou zijn en sprong op mijn eigen fiets; kleine voorvallen groeien zelden uit tot grote schandalen… ‘A je to, buur. Hoppeketee!’