‘Kijk dan, mam!’ klinkt het enthousiast.
Over het Scheveningse strand loopt een bonte optocht traag langs de vloedlijn, van noord naar zuid, keert bij de havenhoofden om en kuiert terug richting de pier. Dagjesmensen uit de provincie. Exotische expats uit Den Haag. Gezinnen met gillende kinderen in kleurige laarzen. Dit paasweekend is de start van het nieuwe strandseizoen. Vandaag nog geen handdoekje naast handdoekje. Er staat een flinke bries. Vandaag waait Nederland de winterdepressie weg.
Op zee wordt de horizon bijna aan het oog onttrokken door een wirwar van matrasvormige vliegers van kou trotserende kitesurfers. De een na de ander wordt door de wind uit het water getrokken om meters verder weer in zee te plonsen. Een veelkleurige en vrolijk anarchistisch schouwspel, dat door haar dynamiek en onvoorspelbaarheid geen moment verveeld. Dezelfde aantrekkingskracht die de flakkerende vlammen van een kampvuur hebben of de golven die hier aan mijn voeten in de branding stukslaan op het strand. Je kan er uren naar kijken.
‘Kijk dan, mam!’ De stem klinkt niet ver achter mij.
Ik loop inmiddels met de haven in mijn rug terug richting de pier. De wind waait mijn haren voor mijn ogen en de woorden langs mijn oren.
‘Kijk dan!’
‘Waar lieverd?’
‘Daar! De sprongen die ze maken. Wel twaalf meter hoog!’
Het enthousiasme waarmee de tekst wordt uitgesproken past niet helemaal bij het timbre van de stem; dit is geen kinderstem.
Een zweem rook van een sigaar strijkt langs mijn neus. Sigarenrook. Ik wil me niet omdraaien om te zien welk groot kind met mannenstem sigaren rookt en zo enthousiast kan zijn over kitesurfers. Ik hoef me ook niet om te draaien, mijn pas vertragen is genoeg. Moeder en zoon wandelen mij rechts voorbij.
Ik werp een blik opzij. De moeder is een kleine vrouw met grijs haar. De man is inderdaad van middelbare leeftijd. En hij heeft een flinke corona tussen zijn vingers waar hij lustig aan lurkt. De man is fors, twee koppen groter dan zijn moeder, maar hij heeft een kinderlijke uitdrukking in zijn gezicht; alsof hij de wereld voor het eerst ontdekt. De belegen connotatie die aan de sigaar in zijn mond kleeft, detoneert vervreemdend met zijn naïeve open blik en enthousiaste stem.
‘Dat wil ik ook kunnen,’ verzucht de man.
‘Nou, als jij zo’n sprong kan maken, lieverd, dan maak ik een foto hoor…!’ belooft zijn moeder.
Moeder en zoon kuieren verder langs de vloedlijn richting de pier. Ik zie de zoon nog verschillende keren druk gesticuleren en wijzen naar de kitesurfers. De arm van zijn moeder gaat een paar keer over zijn rug, haakt daarna in de arm van haar zoon en trekt hem dan dicht tegen zich aan.
Moeder en zoon lossen op in de bonte optocht langs de vloedlijn, zoals de sigarenrook vervlogen is in de voorjaarsbries die de kitesurfers zulke hoge sprongen laat maken. Een man met een hondenriem in zijn hand veegt met de punt van zijn schoen terloops een niet afdoend laagje zand over de door zijn trouwe viervoeter sluiks op het strand achter gelaten behoefte; net niet genoeg om de kleine verrassing te verbergen voor spelende kinderen. Een cadeau voor ergens later tijdens het komende strandseizoen.
Het voorjaar is begonnen.