Zacht deint het dorstige landschap van geel stro voor me uit. Eindeloze golven met plantrestanten van wat in de afgelopen maanden onder de zuidelijke zon heeft liggen blakeren en rijpen. Roodbruine eikenkruinen kuiven de toppen van deze droge zee. De herfst schildert de wereld al vroeg in haar bedrieglijk warme tinten dit jaar.
Een truckchauffeur gooit zijn zestien meter consumenten meuk naar links om op de tweebaansweg tergend langzaam een container vol weekmakers uit China in te halen. Ik rem af, schakel terug naar vier, klaar om de combinatie voorbij te schieten zodra de zestienmeter consumenten meuk weer naar rechts gaat.
‘Speedway at Nazareth,’ Track 10 van de cd Sailing to Philladelphia start in. Ik draai de volume knop nog iets harder. Het eindeloos voort pompen van de beat: nunka nunka tsjakka tsjakka nunka nunka tsjakka tsjakka nunka nunka tsjakka tsjakka… en de gitaarrifjes van Mark Knopfler die hypnotiserend om de beat heen blijven zeilen, nooit oplossend in een slotakkoord, maar altijd een einde als opmaat. Het mooiste deel van de track is het uitlopen dat maar door gaat. Tijdloze variaties op het thema.
Ik kijk naar de bijrijders stoel. Er zit niemand, maar leeg is de stoel niet. Droge bierworstjes. Half stokbrood. Hele lekkere camembert. Een blik ananas. Yoghurt drink. Netje sinaasappels. Flesje cola. Bus Pringles. Een wegenkaart van Frankrijk. Dit is een roadtrip naar Fabre Vieux, Cahors, Zuid Frankrijk.
De zestienmeter consumenten meuk knalt terug naar rechts. Ik geef gas, laat los, trap de koppeling in, trek mijn pook naar vijf, laat de koppeling terug komen en geef opnieuw gas. De truck spuit naar achter. De weg duikt naar beneden. Mijn rechterhand schiet op fysiek geheugen naar het vakje onder de pook. We dalen meer dan 7%. Mijn oren klapperden eerst nog, maar suizen nu net zo hard als we dalen. Uit het vakje graai ik drie dropjes. Ik kauw, slik, kauw en slik mijn trommelvliezen terug in hun neutrale stand.
Het is begonnen met regenen. Geen zomers buitje, maar een fikse herfstbui klettert tegen mijn voorruit. Het dorstig deinende landschap met hun kuiven van roodbruine eiken verdwijnen achter het regengordijn. De ruitenwissers dansen eentonig hun volksdansje. Er zijn nog enkele auto’s op de weg. Soepel stuur ik de wagen van rechts naar links en terug naar rechts. Het is een spel om de snelheid constant te houden, om de weg op te eisen, de linkerbaan klevers rechts te wijzen.
Mijn achteruitkijkspiegel kleurt flakkerend politieblauw. Ik knal de wagen naar rechts. Drie zwarte en geblindeerde SUV’s van Renault stuiven me links voorbij. Alsof ze aan elkaar geklonken zijn zo strak rijden ze op elkaar. Eén of andere hotemetoot. Ik stuur naar links, achter ze aan. Vijf seconden heb ik de presidentiele illusie dat ik een escorte heb van drie zwaailichten, maar al snel is het flakkerende blauw opgelost in de regenschaduw.
Een witte lichtflits schiet uit de rechterberm. Hoe hard rij ik eigenlijk? 125. En hoe hard mag je hier… 130… 110 als het regent. Juist… Binnen twee weken op de mat.
Peage. Terwijl ik afrem laat ik routineus het raampje alvast zakken. Voor de slagboom komt de auto tot stilstand. Met links pak ik de ticket uit de automaat, terwijl ik tegelijk met rechts naar één schakel. De slagboom schiet omhoog. Gas, schakelen, raampje omhoog, schakelen, ticket in het vakje, schakelen, rijbaan kiezen. Ik heb geen creditcard en slechts €15,- cash bij me… dat wordt interessant straks. Cahors, nog vijfhonderd kilometer te gaan. Nunka nunka tsjakka tsjakka nunka nunka tsjakka tsjakka, Mark Knopfler op repeat.